Een Arabier in Britse dienst haalt herinneringen op
”Two, zero, one, three and four”, vijf nummers die Nimr Jaber 60 jaar geleden uit zijn hoofd leerde. Hij is een van de nog bijna 150 Tweede-Wereldoorlogveteranen in Libanon. Samen met honderden anderen Arabieren en Joden maakte hij destijds deel uit van de Britse strijdkrachten.
„Dit nummer is nog steeds mijn registratienummer in het Britse leger”, legt de inmiddels 79-jarige veteraan uit. Van 1942 tot 1945 was hij chauffeur in een speciale eenheid die als bijnaam ”de buffels” kreeg. „Die tijd zal ik nooit vergeten”, vertelt hij trots.
Als er iets is wat veteranen graag doen dan is het wel herinneringen ophalen. Langzaam staat de oudgediende op om een fotoalbum uit een kast te pakken. Op de borstzak van zijn keurige driedelige pak heeft hij een Brits lintje opgespeld. Opgewekt bladert hij door het album: „Ik voel me nog steeds soldaat”, een diepe zucht volgt.
De vraag waarom hij zich destijds bij het leger aanmeldde wordt eveneens met veel trots beantwoord: „Ik had een hekel aan Hitler”, lacht hij. „Dit was mijn kans om Europa te helpen en die kans greep ik.”
Als 18-jarige jongen bezocht hij een Joodse vriend in Haifa; toen nog een kustplaats in Palestina onder Brits bestuur. Van deze vriend hoorde hij wat er in Europa allemaal met de Joden gebeurde: „Ik wilde mijn Joodse broeders helpen”, legt Jaber uit.
Dat er sindsdien veel is veranderd laat zich het beste illustreren met het voorbeeld van zijn Joodse vriend: „Ik heb hem in geen veertig jaar kunnen zien of spreken, terwijl hij hier vlakbij woont.”
Het dorp waar de familie Jaber al generaties lang woont ligt op slechts een halfuur lopen van de Israëlische grens. In dit gebied werden ontelbare conflicten met het buurland uitgevochten. Vanaf de veranda van zijn huis is een aantal verlaten Israëlische legerposities nog duidelijk zichtbaar; het dorp was tot mei 2000 bezet.
In gebrekkig Engels vertelt Jaber dat op deze plaats in 1948 honderden Palestijnen de grens overstaken „uit angst voor hun leven.” „Een paar jaar eerder vochten we nog zij aan zij”, triest slaat hij nog een bladzijde van het album om.
Een fors aantal oudgedienden is Palestijns. Het gros van hen eindigde, na het uitroepen van de staat Israël in 1948, in een ”tijdelijk” kamp ergens in Libanon of Syrië. „Wie daar destijds aan twijfelde werd voor gek verklaard”, zucht hij.
Net als vele andere op leeftijd zijnde Libanezen is het voor Jaber moeilijk om „rond te komen.” Hij is volledig afhankelijk van de steun van zijn kinderen. Oudgediende of niet, van een pensioen is geen sprake.
Jaarlijks worden de heren in november opgetrommeld voor een ceremonie. „Daar krijgen we alleen koekjes”, glimlacht hij. Op een bescheiden toon voegt hij eraan toe dat het moeilijk is om te overleven in een land zonder sociale voorzieningen; zeker nu hij „een dagje ouder” wordt.
Op een pensioenaanvraag werd meerdere malen negatief gereageerd door de Britse regering. Toch is Jaber „een van de gelukkigen” volgens ambassademedewerkster Mary Sayess: „Hij ontvangt jaarlijks een klein bedrag van ons.”
Elke veteraan die bij de ambassade in Beiroet geregistreerd staat ontvangt jaarlijks een bedrag van 150 euro. Dat dit bedrag veel te laag is geeft Sayess direct toe. Ze benadrukt dat er „helaas” geen budget is voor deze mensen. Het geld dat de veteranen ontvangen is een „vrijwillige bijdrage” van soldaten die nu in het leger dienen.
In het register van de ambassade staan 148 veteranen geregistreerd. Naast Syriërs en Libanezen zijn het vooral Palestijnen. Deze Palestijnen wonen allen -sinds ’48- in een vluchtelingenkamp. „Heel triest”, vindt Sayess. „Ook daar kunnen wij jammer genoeg weinig tegen doen.”
Libanon werd in de Tweede Wereldoorlog bezet door het Franse Vichy-regime, dat collaboreerde met de nazi’s. In juni 1941 probeerden Britse en Australische strijdkrachten Libanon en Syrië met troepen van het ”vrije Franse leger” van generaal Charles de Gaulle te heroveren.
In eerste instantie werd verwacht dat de Vichy-strijdkrachten zich direct zouden overgeven en zich zouden aansluiten bij het ”vrije Franse leger”, maar niets was minder waar. Een veldslag met duizenden doden was het gevolg.
Het duurde meer dan een maand voordat de geallieerde troepen Beirut en Damascus veroverden. De Vichy-strijdkrachten werden in augustus 1941 definitief verslagen; vanaf dit moment begon de opmars van de geallieerden naar West-Europa.