Haïtianen plaatsen Aristide op lijn met oud–dictators
Een oorlog tegen een groot Napoleontisch leger bracht Haïti in 1804 als eerste Carïbische natie de onafhankelijkheid. Daarna kende het land weinig voorspoed. Het verarmde Haïti gaat al decennialang gebukt onder politiek geweld. De huidige president Jean–Bertrand Aristide gold aanvankelijk als de redder van het land. Inmiddels zijn veel Haïtianen tot het oordeel gekomen dat hun president geen haar beter is dan zijn dictatoriale voorgangers en dat hij daarom moet opstappen.
„Onze voormalige ascetische priester is nu rijker, dikker en zelfs getrouwd", zeggen tegenstanders van de 50–jarige Aristide. „Maar wat kan je ook anders verwachten van een president van Haïti."
Dat Haïtianen zo sceptisch over het presidentschap zijn is gezien de staatkundige geschiedenis van het land niet verwonderlijk. Haïti heeft geen democratische traditie. Amerikaanse militairen hielden de Carïbische republiek tussen 1915 en 1934 bezet. In 1957 brak de dictatuur van Francois ’Papa Doc’ Duvalier aan. Na zijn dood kwam zijn zoon Jean–Claude ’Baby Doc’ aan de macht, maar die moest eind jaren tachtig het land uitvluchten, waarna een democratisch tijdperk aanbrak.
In 1990 werden presidentsverkiezingen gehouden. Aristide won die op overtuigende wijze, maar in december 1991 moest hij na een coup naar het buitenland vluchten. In 1994 keerde hij na een Amerikaanse militaire interventie terug als president in Haïti.
Bij de verkiezingen van 1995 maakte hij plaats voor een stroman omdat een tweede opeenvolgende termijn wettelijk niet was toegestaan. In 2000 stelde Aristide zich opnieuw kandidaat. Hij behaalde daarin een makkelijke zege, mede omdat de oppositie de stembusgang uit vrees voor fraude boycotte.
Bij de officiële viering van tweehonderd jaar onafhankelijkheid begin januari in hoofdstad Port–au–Prince noemde de president Haïti nog „het epicentrum van de vrijheid voor alle zwarten". Zijn tegenstanders menen echter dat de vrijheid onder Aristide ver te zoeken is. Volgens waarnemers gebruikt hij gewapende straatbendes, ’chimères’, tegen de oppositie, net als ooit ’Papa Doc’ Duvalier. Die hield het land in zijn greep met bendes die ’tonton macoutes’ heetten.
Ook zijn belofte om de armoede aan te pakken heeft Aristide, die voor zijn presidentschap als priester in krottenwijken werkte, niet kunnen waarmaken. Volgens het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties (WFP) leeft 80 procent van de bijna acht miljoen Haïtianen onder de armoedegrens. Dat houdt in dat ze moeten rondkomen met minder dan 150 dollar (120 euro) per jaar. Van de kinderen tot vijf jaar is 47 procent ondervoed.
De economische verwachtingen voor de nabije toekomst zijn weinig florissant. Buitenlandse ondernemers willen niet investeren in het chaotische Haïti. Bovendien speelt het Haïti parten dat eeuwenlang roofbouw op de grond is gepleegd.
Het verzet tegen Aristide komt van verscheidene bevolkingsgroepen. Studenten gaan regelmatig de straat op om op vreedzame wijze het aftreden van hun president te eisen. Ook het stakingswapen is ingezet. Half januari bleven de meeste banken, scholen, tankstations en grote bedrijven enkele dagen dicht.
Ook voor grote ondernemers is de maat vol. Zes vooraanstaande industriëlen riepen eind januari op tot acties van burgerlijke ongehoorzaamheid.
In het noordwesten van Haïti stuit de president op gewelddadig verzet. Een rebellengroep veroverde eind vorige week de stad Gonaïves en zou in de havenstad Saint Marc aan het plunderen zijn geslagen.
In een interview met de Amerikaanse nieuwszender CNN toonde Aristide zich vorige week nog onverzettelijk. „Ik blijf in functie tot 7 februari 2006 en ben er zeker van dat Haïti uit de de huidige crisis komt. Maar daarvoor hebben we wel buitenlandse steun nodig."