Strategie tegen IS hapert
Hier en daar worden er in de strijd tegen Islamitische Staat successen geboekt. Maar de westerse strategie om de radicaalislamitische beweging aan te pakken, begint steeds meer haperingen te vertonen.
Terwijl de aandacht van de wereld zich woensdag concentreerde op de dodelijke aanval van Hezbollah op een Israëlische patrouille, gingen in Moskou de vredesonderhandelingen van start tussen vertegenwoordigers van het Syrische regime en de oppositie.
De Russische minister van Buitenlandse Zaken, Sergej Lavrov, had van tevoren uitdrukkelijk verklaard dat de besprekingen in Moskou geen voortzetting zouden zijn van de eerdere mislukte conferenties over de Syrische crisis in Genève. De bedoeling was de strijdende partijen in Moskou in een „informele sfeer zonder buitenlandse inmenging” met elkaar van gedachten te laten wisselen. Ter ondersteuning van het vredesinitiatief van Staffan de Mistura, die namens de Verenigde Naties de speciale gezant voor Syrië is.
Critici vroegen zich echter af hoe deze besprekingen in Moskou neutraal en zonder buitenlandse inmenging konden verlopen, aangezien Ruslands onvoorwaardelijke steun voor het Syrische regime bekend is. Dit was dan ook de reden dat de Syrische Nationale Coalitie, die wordt beschouwd als de belangrijkste Syrische oppositiebeweging, weigerde om naar Moskou af te reizen.
Deze Syrische Nationale Coalitie had bovendien de nodige reserves bij het vredesplan van De Mistura, omdat hierin met geen woord wordt gesproken over het vertrek van de Syrische president Bashar al-Assad. Terwijl het uitgangspunt van de onderhandelingen in Genève juist was geweest dat een politieke oplossing in Syrië ondenkbaar was mét Assad.
Politieke oplossing
Opvallend waren de afgelopen weken de signalen die Washington uitzond. Begin deze maand had de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, John Kerry, een ontmoeting met De Mistura. Bij die gelegenheid zei Kerry „dat het tijd was dat president Assad ging nadenken over de gevolgen van zijn acties die steeds meer terroristen naar Syrië brengen. En deze terroristen vertrekken naar Syrië om zijn regime ten val te brengen.” Kerry zei tevens dat hij hoopte „dat het overleg in Moskou zou bijdragen in het oplossen van de crisis in Syrië.”
Deze woorden contrasteerden sterk met de Amerikaanse visie van enkele maanden geleden, toen het Russische voornemen om een conferentie in Moskou te organiseren eerder werd gezien als een stunt. Daarom constateerde de Russische minister Lavrov „dat ook in het Westen de overtuiging is gegroeid dat een politieke oplossing in Syrië onvermijdelijk is geworden.”
De Verenigde Staten –en in hun kielzog de Europese Unie– lijken momenteel in het Midden-Oosten twee topprioriteiten te hebben. Allereerst willen ze Islamitische Staat (IS) vernietigen, die een direct gevaar is geworden voor de westerse veiligheid. Vervolgens worden alle pogingen ondernomen om met Iran tot een akkoord te komen over zijn nucleaire programma.
En hoewel iedereen benadrukt dat dit twee van elkaar gescheiden dossiers zijn, blijken ze in werkelijkheid met elkaar verbonden te zijn. Om namelijk de Iraniërs zover te krijgen dat ze hun handtekening zetten onder een nucleair akkoord probeert vooral Washington de gevoeligheden van het Iraanse regime op andere terreinen te ontzien.
Richtingenstrijd
Een van deze terreinen is Syrië, waar Iran openlijk strijdt aan de zijde van het Syrische regime. Het Westen hoopt weliswaar nog steeds dat president Assad uiteindelijk zal verdwijnen, maar dit wordt niet langer als een voorwaarde of prioriteit gezien.
Volgens Amerikaanse media woedt er in de hoogste echelons van de Amerikaanse politiek trouwens een richtingenstrijd met betrekking tot Syrië. Dat zou gedeeltelijk verklaren waarom de Amerikaanse strategie vaak onduidelijk overkomt. En het zijn vooral de westerse bondgenoten in de Arabische wereld zoals Jordanië en Saudi-Arabië die over dit laatste punt klagen.
Binnen het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken bestaan momenteel twee vleugels die in de kwestie Syrië fundamenteel met elkaar van mening verschillen. De eerste vleugel wenst vast te houden aan de oude, oorspronkelijke benadering van het Syrische conflict.
De verwijdering van de Syrische president Assad dient de belangrijkste doelstelling te zijn. Om dit te bereiken moet het Westen doorgaan met het bewapenen van gematigde soennitische rebellen. Deze stroming vreest bovendien dat een verandering in de strategie Amerikaanse bondgenoten zoals Turkije en Saudi-Arabië nog verder van zich zou vervreemden. Volgens Amerikaanse media zouden vooral de nationale veiligheidsadviseur Susan Rice en de Amerikaanse vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, Samantha Power, voorstander zijn van deze politiek.
Tegenstrijdige signalen
Het zijn echter vooral generaals binnen het ministerie van Defensie die deze visie bestrijden. Zij vragen zich steeds openlijker af hoe de strijd tegen IS gewonnen kan worden zonder enige vorm van afstemming met het Syrische leger. De bedoeling van de anti-IS-coalitie is met behulp van luchtaanvallen de strijd van „partners op de grond” te ondersteunen. Dit zijn in Irak de Koerdische Peshmerga’s en het Iraakse leger.
Maar wie zijn eigenlijk de Amerikaanse partners in Syrië waar zich de hoofdbasis van IS bevindt? De Amerikaanse president Obama zou steeds meer neigen naar de inschattingen van het Pentagon, maar hij is er tot op heden niet in geslaagd een duidelijke positie te kiezen. Dat verklaart de soms tegenstrijdige signalen uit Washington.
Het Pentagon wijst voortdurend op de incoherente strategie achter de anti-IS-coalitie. De balans opmaken van zes maanden van bombardementen stemt niet tot optimisme. De afgelopen dagen werden de ontwikkelingen in de stad Kobani gevierd als een grote overwinning op IS.
Het Koerdische Kobani, dat sinds oktober 2014 werd belegerd door IS, ligt aan de Syrisch-Turkse grens. Deze week werd bekend dat Kobani nu grotendeels in handen is van de Koerden. Naar aanleiding hiervan wist The Washington Post te melden dat 75 procent van de circa duizend luchtaanvallen die sinds september 2014 in Syrië werden uitgevoerd in en rond Kobani hadden plaatsgehad.
Het feit dat het desondanks ruim vijf maanden geduurd heeft om IS hier te verdrijven uit het vanuit strategisch oogpunt onbelangrijke Kobani geeft te denken. Doordat de anti-IS-coalitie zich vooral concentreerde op Kobani had IS elders in Syrië bovendien vrij spel.
Verdubbeld
De Coalition for a Democratic Syria (CDS) brengt maandelijks met kaarten en grafieken de flucturende situatie in Syrië in beeld. Muaz Mustafa, die betrokken is bij CDS, is daarom bepaald somber gestemd. Hij verklaarde onlangs dat „op basis van de huidige kaart duidelijk is geworden dat IS sinds september 2014 zijn territorium in Syrië bijna verdubbeld heeft.”
IS is nu ook aanwezig in het woestijngebied rond de stad Homs – en van hieruit zuidwaarts richting de Libanese grens. Bovendien blijkt IS zijn presentie versterkt te hebben in de gebieden rond de Syrische hoofdstad Damascus.
Deze woorden werden bevestigd door Jennifer Cafarella van het gezaghebbende Institute for the Study of War. Zij schreef in een recente analyse dat „IS in Syrië geen enkel belangrijk gebied verloren had.” Dat weersprak de visie van Washington dat IS zijn momentum zou hebben verloren. Slechts in Irak zijn er enkele successen door de door Amerika geleide coalitie geboekt, maar ook hier is er niet alleen sprake van goed nieuws.
De Koerdische Peshmerga’s en het Iraakse leger, dat wordt bijgestaan door sjiitische milities, zien elkaar op steeds meer plaatsen eerder als vijanden dan als bondgenoten. Dorpen en gebieden die door de Peshmerga’s op IS werden herwonnen, worden door de Koerden beschouwd als gebieden die bij Koerdistan behoren. Dat wekt in toenemende mate de wrevel van het Iraakse leger.
De hoop van Washington is nog steeds dat de soennitische stammen in Irak de wapens zullen opnemen om IS uit hun provincies te verdrijven. Veel Iraakse soennieten zien in het Iraakse leger echter een groter gevaar dan in IS.
Enkele dagen geleden veroverde het Iraakse leger met steun van sjiitische milities de plaats Barwanah, die in de soennitische provincie Diyala ligt. Kort daarop werd bekend dat zich in dit ‘bevrijde’ Barwanah de lichamen bevonden van zeventig inwoners, onder wie veel vrouwen en kinderen.
De soennitische bewoners van Barwanah beschuldigen het Iraakse leger ervan deze onschuldige burgers te hebben gedood als een vorm van wraak. Het leidde tot een storm van protest en hevige verontwaardiging in alle Iraakse soennitische provincies. De kans dat deze soennitische stammen onder Amerikaanse leiding gaan vechten tegen IS lijkt hierdoor kleiner dan ooit.
De Iraanse zegetocht
Lange tijd werd door westerse politici en deskundigen verwezen naar het Jemenitische model als mogelijke oplossing voor de burgeroorlog in Syrië.
In 2012 besloot president Ali Abdullah Saleh, die Jemen decennialang had geregeerd, af te treden, onder druk van een binnenlandse protestbeweging in zijn land.
De Jemenitische politieke partijen gingen vervolgens akkoord met een plan dat de Arabische Golfstaten hadden opgesteld. Dit plan stippelde de diverse stadia uit van de overgangsfase waarin Jemen terecht was gekomen. Hieruit zouden lessen kunnen worden getrokken om ook in Syrië tot een vreedzame politieke oplossing te komen.
Terwijl het Westen in september vorig jaar begon met het bombarderen van posities en stellingen van Islamitische Staat (IS) in Irak en Syrië, bleek in Jemen het veelgeroemde ‘model’ uit elkaar te spatten.
In diezelfde maand namen de Jemenitische Huthi’s de hoofdstad Sanaa in. Het betreft hier stammen die traditioneel in het noorden van Jemen woonden en die een sjiitische variant van de islam belijden die bekendstaat als de Zaydi-islam. Ze worden echter meestal Huthi’s genoemd omdat dit de naam is van hun leider. Ze noemen zichzelf echter Ansar Allah (Helpers van Allah). Ze worden gefinancierd en bewapend door Iran, hoewel Teheran dit altijd in alle toonaarden ontkent.
Veelzeggend was een opmerking die Ali Reza Zakani maakte nadat de Huthi’s de Jemenitische hoofdstad Sanaa onder hun controle hadden gebracht. Zakani is lid van het Iraanse parlement, en hij wordt beschouwd als een vertrouweling van ayatollah Ali Khamenei.
Tijdens een zitting van de Iraanse volksvertegenwoordiging verklaarde deze Ali Reza Zakani „dat drie Arabische hoofdsteden reeds in de handen waren van Iran en onderdeel waren geworden van de Iraanse islamitische revolutie. Sanaa is nu de vierde hoofdstad.”
Met zijn verwijzing naar drie Arabische hoofdsteden bedoelde Zakani de Iraakse hoofdstad Bagdad, de Syrische hoofdstad Damascus en de Libanese hoofdstad Beiroet. De Arabische soennitische landen zijn door deze ontwikkeling in toenemende mate gealarmeerd.
Wat de situatie nog complexer maakt is het feit dat Iran in de oorlog tegen IS feitelijk aan dezelfde zijde strijdt als het Westen. Maar naarmate deze oorlog voortduurt, neemt de Iraanse invloed in vooral Bagdad en Damascus gestaag toe.
De dood van de Iraanse generaal Allah-Dadi als gevolg van de Israëlische aanval afgelopen 18 januari in de Syrische Golanhoogte maakte nogmaals duidelijk hoever de Iraanse invloed reeds reikt.
De dood van deze generaal werd hevig betreurd door de Palestijnse Hamasbeweging, die elf dagen later even luidruchtig de Libanese Hezbollah feliciteerde toen deze wraak nam door twee Israëlische soldaten te doden.
Hamas was altijd een Iraans troetelkind geweest, maar was in Teheran uit de gratie geraakt toen het in 2011 niet bereid bleek de Syrische president Assad te steunen.
Hamas zoekt momenteel bijna wanhopig naar wegen en middelen om weer in de gunst te komen bij Teheran en Iran heeft reeds laten blijken bereid te zijn om Hamas zijn ‘ondankbaarheid’ in 2011 te vergeven.
Er is Iran namelijk veel aan gelegen om de soennitische Hamas weer onder zijn vleugels te brengen, om de beschuldiging te kunnen pareren dat Teheran een sektarische en sjiitische agenda volgt.
Indien deze verzoening inderdaad tot stand komt, zal Israël zich aan drie zijden omringd weten door groeperingen die kunnen worden beschouwd als de stoottroepen van Iran: Hamas in de Gazastrook en Hezbollah in Libanon en de Golan. Niet alleen al-Qaida, maar ook Iran blijkt bij de Arabische lente van 2011 punten te hebben gescoord.
De door Iran gesteunde Jemenitische Huthi’s die vanuit het noorden zuidwaarts trokken bleken niet tevreden te zijn met de verovering van de hoofdstad Sanaa. Sindsdien hebben ze reeds een aantal militaire expedities ondernomen in gebieden die ten zuiden en oosten van Sanaa liggen en die worden bewoond door soennitische stammen. Velen vrezen dat deze ontwikkeling de soennitische stammen regelrecht in de armen zal drijven van al-Qaida in Jemen.
De vraag luidt hierbij of dit wellicht het nieuwe Jemenitische ‘model’ is voor het Midden-Oosten. Een strijd namelijk om de macht tussen al-Qaida en Iran.