Kerk in Britsum staat „Op ’e Terp”
In het Friese Britsum moet lang geleden een brug hebben gelegen. Een ”brits” of een ”brids” duidt op een brug. De brug is allang weg, maar wat gebleven is, is de kerk, gewijd aan de apostel Johannes. Al meer dan acht eeuwen staat hij trouw op zijn post: „Op ’e terp.”
Op het hek dat toegang geeft tot kerk en kerkhof staat ”Memento Mori”. Het pad naar de voordeur loopt tussen de graven door. De mens kwam en ging weer heen. Dierbare teksten spreken over verdriet en gemis: „Us soarchsume mem, beppe, oerbeppe.” „Yn leafde betinke wy.” „Ta oantinken.” Er zijn veel dezelfde Friese namen: Roorda, Terpstra, Loonstra, Sytsma. Sommige graven zijn al zo oud dat het verdriet eruit lijkt weggespoeld.
Britsum is een oud terpdorp aan de oostzijde van de vroegere Middelzee. Vanuit de torendeur van de Johanneskerk keek je vroeger ver uit over de Middelzee. Maar de zee slibde dicht en is niet meer.
De kerk is sinds 1980 eigendom van de Stichting Alde Fryske Tsjerken. Maar S. Buma is kerkrentmeester en hij heeft een sleutel. Binnen wijst hij op de imposant dikke muren van baksteen. „Aan de binnenkant kun je zien dat dit een middeleeuws gebouw is. Aan de buitenzijde is dat veel minder duidelijk. In 1875 kreeg de kerk een nieuwe buitenmuur van rode Groningersteen.”
Het oudste deel van de eenbeukige Johanneskerk moet van ongeveer 1150 zijn. Onder de toren staan allerlei namen in de kalk gekrast, namen van mensen die hoe dan ook wat goeds aan de kerk hebben gedaan. „Kijk, déze man heeft de klok geluid”, zegt Buma. „En hij, Ike Sinnema, heeft het hekwerk geschilderd.”
De kerkvloer is letterlijk geplaveid met grafdeksels uit lang vervlogen dagen. Veel graven zijn al eens bij restauratiewerkzaamheden herschikt of verdwenen, maar de zerken zijn gebleven. Ze spreken klare taal, van vergankelijkheid en menselijke nietigheid.
In het koor staan rieten stoelen. Trekbalken houden de noord- en zuidmuren op hun plaats. Er zijn twee herenbanken, compleet met wapens en bekroning. In twee nissen staan de resten van een paar kaarsen. In de kerktuin bevindt zich de preekstoel uit de zeventiende eeuw. Naast de kansel hangen twee collectezakken aan lange stokken. Aan een van de zakken zit een belletje. Buma: „Er waren vroeger wel boeren die er ’s morgens natuurlijk vaak vroeg uit moesten en die dan in de kerk zaten te knikkebollen. Als de zak met het belletje langs kwam, schrokken ze wel weer wakker.”
Op de orgelgalerij bevindt zich een tweeklaviers orgel van orgelmaker Willem Hardorff, uit 1862. Daar staat een lange tekst van Paulus uitgeschreven: „Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper, of een rinkelende cimbaal.”
Het orgel moet nodig worden gerestaureerd, zegt Buma. „Maar een orgel heeft, begrijpelijk, niet de eerste prioriteit van de Stichting Alde Fryske Tsjerken.”
De muren en de koepelgewelven werden na de Reformatie gewit. Men wenste geen middeleeuwse muurschilderingen van Bijbelheiligen te zien. Enkele jaren geleden zijn de muren van hun pleisterlaag ontdaan. Zo kwamen de contouren weer tevoorschijn van Maria met het Kind, Izak de zoon, Mozes de wetgever, Aäron de welbespraakte, Salomo de wijze en David de psalmist.
De hervormde gemeente van Britsum, Cornjum en Jelsum belegt in de zomermaanden enkele keren in de Johanneskerk een kerkdienst. „’s Winters kan dat niet, want er is hier geen verwarming”, zegt Buma. „Er mag in de kerk niet gestookt worden, want dat zou de overgebleven muurschilderingen beschadigen.”
Emigrant helpt Johanneskerk in Britsum
De Stichting Alde Fryske Tsjerken heeft een donatie van 5000 euro ontvangen uit de nalatenschap van Otto Bekius, een naar Canada geëmigreerde Rotterdammer met Friese wortels. Het bedrag is bestemd voor de Johanneskerk in Britsum. Bekius overleed op 21 augustus 2014. Hij was de rechtstreekse afstammeling van ds. Benjamin Bekius (1656-1733), die in Britsum voorganger was en in de kerk begraven ligt. De stichting ontving ook een exemplaar van het boek ”François Bekius, de duivel-dominee uit de Friesche Wouden”. G. P. Cannegieter schreef in 1941 dit boek over een andere voorvader van Otto Bekius. François Bekius werd in Augustinusga als predikant afgezet op verdenking van bedenkelijke medische praktijken en een relatie met een opgroeiende jongen.