Kiezen tegen atheïsme
Niemand wordt als atheïst geboren. Het is net zo goed een keuze om niet in God te geloven als wel, vindt prof. dr. Wil van den Bercken. Hij breekt een lans voor het geloof in God.
Van den Bercken was jarenlang docent Russische geschiedenis in Utrecht en bijzonder hoogleraar Russisch christendom in Nijmegen. Nu hij met emeritaat is, is er tijd om te schrijven over onderwerpen die niet direct op zijn vakgebied liggen. Hoewel, met het atheïsme kwam prof. Van den Bercken al in aanraking toen hij begin jaren zeventig Slavische talen en literatuur in Leningrad studeerde. In 1988 verscheen zijn boek ”Ideology and atheism in the Soviet Union”.
Uit persoonlijke interesse las Van den Bercken de afgelopen jaren tal van natuurwetenschappelijke studies over het ontstaan van het heelal. „Wat me daarin opviel”, zegt hij in zijn woonkamer in Utrecht, „is dat er zo vaak over het niet bestaan van een schepper wordt gesproken, terwijl dat thema eigenlijk buiten het bereik van de natuurwetenschappen ligt. Zo komen in het nieuwste boek van Stephen Hawking de termen god of godheid wel vijftig keer voor. God is na Einstein de meest genoemde persoon.”
U verdedigt het geloof in God. Is dat iets waarmee u zelf worstelde?
„Als intellectuele gelovige wil je je kunnen verantwoorden tegenover jezelf en anderen. Geloven is voor mij een permanente zoektocht. Ik heb nooit de overtuiging gehad: Nu weet ik het zeker. Er is altijd wel twijfel, een strijd tegen je eigen rationele beter weten in.”
Uw boek heet ”Geloven tegen beter weten in”. Die titel lijkt te suggereren dat geloof in God onredelijk is.
„Geloven is niet gebaseerd op een logische, rationele bewijsvoering. Anderzijds probeer ik aan te tonen dat het niet onredelijk is om op existentiële redelijke gronden te geloven en uit te gaan van fundamentele menselijke ervaringen zoals geschapenheid en een verlangen naar een zinvol leven. Dan kom je uit bij het idee van een god, een schepper. Natuurlijk, dan ben je nog niet bij de God van de Bijbel. Die leer je pas kennen als je de Bijbel leest.”
Dertig jaar nadat u de kerk had verlaten, begon u weer in de Bijbel te lezen. Wat trof u?
„Een jaar of vijftien geleden begon ik de Bijbel te lezen uit taalkundige interesse voor de Grieks-Russische vertaling van bepaalde teksten. Maar gaandeweg werd ik zo geboeid door de inhoud dat het lezen heel persoonlijk en levensbeschouwelijk werd. Neem bijvoorbeeld de ethiek van de Bergrede, die elke humanistische ethiek overstijgt. Daarin staan idealen die men nooit kan vatten, maar die Christus de mensen toch voorhield. Daar gaat een appel van uit.”
Wat wilt u bereiken met uw boek?
„Ik hoop een aanzet tot discussie te geven. Het boek keert zich tegen de filosofische en natuurwetenschappelijke kritiek op het christelijk geloof en het wil aantonen dat die niet de kern daarvan raken.
Geloof is een vrije keuze van de mens, niet het gevolg van wetenschappelijke bewijzen of onvermijdelijke conclusies. In dat laatste geval zou de mens op een automatische, mechanische manier geloven. Het christendom wil de vrijheid van de mens respecteren. Geloof moet uit liefde voortkomen.”
Atheïsme is net zo goed een keuze?
„Niemand wordt als gelovige geboren, en evenmin als atheïst. Atheïsme is een keuze of het resultaat van iemands omgeving. Wie religie bestrijdt, doet dat niet omdat hij door de wetenschap tot de conclusie is gekomen dat het atheïsme waar is. Geloof en ongeloof zijn vóórwetenschappelijke keuzes. Atheïsme is een levenshouding van de individuele wetenschapper, een existentiele keuze die voorafgaat aan zijn wetenschappelijke arbeid.
De overtuiging dat er geen God bestaat, is overigens niet uniek. Atheïsme is tegenwoordig wijder verbreid dan vroeger, maar niet nieuw. Geloof en ongeloof zijn parallelle verschijnselen. De psalmen verwijzen al naar mensen die zeggen: „Er is geen God.””
Welke argumenten gebruiken atheïsten tegen het christelijk geloof?
„Het filosofische argument is dat God een logisch inhoudsloos begrip is. Een belangrijk natuurwetenschappelijk argument is dat God niet empirisch bewijsbaar is; het heelal moet dus vanzelf zijn ontstaan.
Daarmee doen de natuurwetenschappen uitspraken over hun vakgebied heen. Het filosofisch argument gaat voorbij aan de existentiële grondervaringen van de mens, die ook betekenis hebben en zingevend zijn. De mens is niet enkel een logisch, redenerend wezen. Eerst komt het leven, dan de logica.”
Wat is volgens u de kern van het christelijk geloof?
„Een ethiek die niet alleen het welgemeend eigenbelang en het goed functioneren van de samenleving tot doel heeft –dat streeft het humanisme ook na– maar een ethiek die soms tegen het eigen belang ingaat. Zeg maar: het onhaalbare ideaal van de Bergrede. Het hoort bij de frustratie van het geloven dat je dat niet kunt waarmaken.
Ik geloof niet in de natuurlijke goedheid van de mens, wat het humanisme in zijn verlichtingsoptimisme wel beweert. De misère van de mensheid, de vele slachtoffers van geweld, de 6 miljoen Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwamen – al dat leed kun je niet wegpraten met een optimistische mensvisie. De mens is kennelijk van nature ook kwaadaardig, en dat komt periodiek explosief naar buiten. Het lijden en het kwaad in de wereld, ook in mezelf, zijn voor mij juist een reden om te geloven. Het besef dat we verantwoording moeten afleggen en dat er een hoger ideaal bestaat, is voor mij een bron van Godsgeloof.”
Welke plaats nemen het kruis van Christus en de verzoening in?
„Het feit dat Christus, Die God is, deel heeft aan het lijden, maakt het christelijke Godsbeeld uniek. Dat gaat in tegen elk menselijk of filosofisch godsbeeld waarin God boven het lijden staat.
Ik heb het overigens niet zo op de kruismystiek in de christelijke verzoeningstheologie. Als Jezus niet gekruisigd was maar gestenigd, dan was er helemaal geen kruiscultus geweest. Door het excessieve gebruik van het kruis heeft het eigenlijk zijn zeggingskracht verloren.
Bij de verdediging van het Godsgeloof ga ik dan ook in tegen het religieuze sentimentalisme dat ik in het christendom ervaar. En tegen het religieuze fundamentalisme, waardoor er een caleidoscoop aan christelijke kerken is ontstaan, dat natuurlijk een gemakkelijk doelwit is voor atheïstische kritiek.”
Toch is het kruis een heel centraal begrip in het Nieuwe Testament.
„Dat is ook zo, maar het staat ver af van de kruiscultus en beeldcultuur in de rooms-katholieke en oosters-orthodoxe tak van het christendom. In de reformatorische kerken zie je deze materiële kruiscultus veel minder. Ik heb veel theologische sympathie voor het calvinistische en Joodse verbod op afbeeldingen van God.
Christus heeft de paradox van de geneigdheid tot het kwaad en het besef van het goede doorbroken door de mens in staat te stellen om het goede te doen. Dat heet verlossing, maar ik probeer bewust theologische termen te vermijden omdat atheïsten die bij voorbaat niet accepteren.”
Veel atheïsten hebben de Bijbel onvoldoende gelezen, schrijft u. Wat zou er veranderen als ze dat wél zouden doen?
„Er zou niets veranderen. Maar ik verwijt hun dat ze de Bijbel niet lezen maar er wel kritiek op hebben. Hun kennis is vaak fragmentarisch. Zo zou God in het Oude Testament alleen maar wreedheden begaan. Dat is natuurlijk een cliché en absoluut niet de gehele Bijbelse weergave van God. Onvolledige kennis leidt tot een karikatuur van het geloof.”
Nog ongenuanceerder, vindt Van den Bercken, is de methodische gelijkschakeling door atheïsten van geloof in God met geloof in kabouters, eenhoorns of vliegende tapijten. Omdat het laatste natuurwetenschappelijk en logisch aantoonbare onzin is, moet het eerste dat uiteindelijk ook zijn, luidt de redenering. „Dat gaat totaal voorbij aan het persoonlijke godsbegrip en de essentie van geloof. Of kabouters of eenhoorns bestaan of niet is existentieel niet relevant en heeft geen enkele betekenis voor het besef van goed en kwaad of zin van het leven. Bij godsbesef gaat het om fundamentele levensvragen. Kabouters geven daar geen antwoord op, al zouden ze bestaan.”
U heeft het niet zo op de kerk als instituut?
„Ik ben uiteraard niet tegen de kerk – dat kan ook niet als christen. Maar naar de kerk ga ik niet zo vaak. Ik ben niet zo’n groepsmens; voel me er niet thuis. Wat misschien wel opmerkelijk is: ik heb een rooms-katholieke achtergrond, maar in mijn boek kom ik tot een meer protestantse benadering van Bijbel en geloof.”
U noemt zelfs namen van mensen die in de hemel zullen zijn: Luther, Calvijn, Copernicus, Kant. Is iemands „oprechte overtuiging” belangrijker dan de waarheid?
„Als je een Bijbels godsbeeld hebt, hoort daar geen dogmatische scherpslijperij in. In de Bijbel wordt er überhaupt niet over dogma’s gesproken.”
Wel over de zuivere, gezonde leer.
„In de Bijbel gaat het niet om de geldigheid van dogmatische formuleringen, die zijn achteraf gemaakt. Het gaat ook niet om structuren en rites die greep op het goddelijke moeten geven. De God van de Bijbel openbaart zich als de Onbenoembare, Die zich in de Joodse geschiedenis en in de persoon van Christus kenbaar heeft gemaakt.”
W. P. van den Bercken
Wil van den Bercken (1946) is theoloog en slavist. Hij studeerde theologie en filosofie bij de franciscanen (1964-1967) en Slavische talen en literatuur in Utrecht en Leningrad (1969-1975). Van den Bercken promoveerde in 1980 op een onderzoek naar het beeld van het Westen in de Sovjetpers. Hij was tot 2011 werkzaam als docent Russische geschiedenis aan de Universiteit Utrecht en als bijzonder hoogleraar Russisch christendom aan de theologische faculteit van de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde onder meer ”Ideology and atheism in the Soviet Union” (1988), ”Christian thinking and the end of communism in Russia” (1993) en ”De mythe van het Oosten. Oost en West in de religieuze ideeëngeschiedenis van Rusland” (1998).