Rosj Hasjanah, een lange dag van inkeer en gebed
Joods nieuwjaar, Rosj Hasjana, begint vanavond. Het is een van de belangrijkste Joodse feesten. Het is de verjaardag van de mensheid: 5775 jaar geleden, volgens de Joodse jaartelling, schiep God Adam en Eva.
Traditioneel begint het Joodse nieuwjaar op de eerste dag van de zevende maand van de Joodse kalender, de maand tisjri. Rosj Hasjana, het „hoofd van het jaar” (Ezechiël 40:1), duurt twee dagen. Het feest begint al op de avond voor 1 tisjri voordat de schemering valt (Erev Rosj Hasjana) en duurt tot 2 tisjri, tot de nacht aanbreekt.
Rosj Hasjana is het eerste van de drie grote Joodse najaarsfeesten. In drie weken tijd volgen Grote Verzoendag (Jom Kipoer) op 10 tisjri en van 15 tot en met 22 tisjri het Loofhuttenfeest (Soekkot).
Rosj Hasjana neemt in dat rijtje een bijzondere plaats in. Het is de dag waarop de ”jaren der wereld” worden geteld. „Morgen is het 5775 jaar geleden dat Adam en Eva zijn geschapen volgens de Bijbelse jaartelling”, verklaart opperrabbijn Binyomin Jacobs uit Amersfoort in een reactie. „Het is daarom een soort collectieve verjaardag van de mensheid.”
Het is gebruikelijk dat Joden op de dag voor Rosj Hasjana een ritueel reinigingsbad (mikwe) nemen. Want volgens de Misjna, een deel van de Mondelinge Leer, heeft Rosj Hasjana nog meer functies: God spreekt op nieuwjaarsdag recht over de hele mensheid (Misjna Rosj Hasjana 1:2): „Op nieuwjaarsdag gaan allen die op de wereld gekomen zijn aan Zijn aangezicht voorbij als jonge lammeren, zoals er gezegd is: Hij Die aller harten vormt en al hun werken doorgrondt.” God is Schepper én Rechter.
Rosj Hasjana is hierdoor een jaarlijkse oefening geworden voor het Laatste Oordeel, een dag van zelfonderzoek, aldus theoloog Geert Cohen Stuart in zijn boek ”Joodse feesten en vasten”. In Job 1:6 zou daar ook sprake van zijn geweest. Er worden dan symbolisch drie boeken geopend (naar Daniël 7:9 en 10): het boek des levens, waarin alle rechtvaardigen geschreven staan, het boek des doods, waarin de goddelozen zijn opgetekend, en het boek waarin degenen staan die nog leven.
Het lot van de mens is op Rosj Hasjana nog omkeerbaar: het vonnis is nog niet definitief. Door inkeer (tesjoeva) kan een mens volgens de Joodse rabbijnen het vonnis beïnvloeden. Ze baseren zich daarvoor op Jeremia 31:9. Door gerechtigheid, gebed en vasten laat hij zien dat het hem ernst is met zijn inkeer.
Iedere Jood is verplicht op Rosj Hasjana naar de synagoge te komen om de sjofar, de ramshoorn, te horen blazen. In Numeri 29:1 heet deze dag niet voor niets „dag des geklanks” (Jom Teruah).
Bazuin
De sjofar speelt ook een belangrijke rol in de voorbereiding op Rosj Hasjana. De hele maand eloel, die voorafgaat aan het Joodse Nieuwjaar, wordt er dagelijks op de sjofar geblazen, behalve op de sabbat. De ramshoorn herinnert aan het offer van Abraham op de berg Moria: God wil het leven van de mens en niet diens dood.
„Sefardische Joden spreken daarbij de hele maand eloel in de synagoge hun smeekgebeden uit; Asjkenazische Joden blazen ook die hele maand op de sjofar maar zeggen alleen de laatste week van de maand de smeekgebeden op”, aldus rabbijn Lody van de Kamp uit Amstelveen.
Op Rosj Hasjana roept het herhaaldelijk blazen op de sjofar op tot inkeer, als voorbereiding op de Dag des Oordeels. De sjofar klinkt op 1 en 2 tisjri honderdmaal per dag. Behalve als het sabbat is. Dan laat de sjofar slechts op één dag zijn geluid horen. Elke serie tonen wordt besloten met een langgerekte uithaal, de tekia gedola. Volgens Cohen Stuart wordt daaraan in het Nieuwe Testament gerefereerd in Mattheüs 24:31: „En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin van groot geluid.”
Rosj Hasjana is niet alleen een lange dag van zelfonderzoek, maar ook van gebed. Rabbijn Jacobs: „Overdag wordt in de synagoge gelezen uit gebedenboeken, de machzor, waarin speciale gebeden zijn opgenomen uit de Thora en de profeten. Ook worden religieuze gedichten, de piyyoettim, voorgedragen. Sommige gebeden zegt ieder voor zich op, andere worden door de voorzanger met prachtige melodieën voorgedragen.”
’s Middags heeft op 1 tisjri het zogeheten ”wegwerpen” (tasjlich) plaats. Orthodoxe Joden zoeken stromend water op. Bij het water legen ze symbolisch hun zakken en gooien de inhoud in het water. Daarbij reciteren ze Micha 7:18 tot en met 20, waarin onder meer de zinsnede voorkomt: „Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen.” Iets wat in stromend water gegooid is, is moeilijk terug te vinden; zo zijn de symbolisch weggeworpen zonden ook niet langer op te sporen, licht Jacobs toe.
De eerste dag van de maand tisjri valt elk jaar op een andere datum in de gebruikelijke jaartelling, altijd in de herfst tijdens nieuwe maan. In 2013 viel 1 tisjri op 5 september, dit jaar op 24 september en volgend jaar op 13 september.
Zoete appel
Traditioneel eten Joden op Rosj Hasjana gerechten die hen op positieve gedachten brengen, zegt rabbijn Jacobs. „Onder meer granaatappels vanwege de vele pitten in de vrucht die herinneren aan de 613 verboden. Ook ligt er een vissenkop op tafel. Een vis heeft zijn ogen altijd open; die verwijst naar Psalm 121:4: „Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren noch slapen.” Verder gekookte zoete wortels, ”meren” in het Jiddisch, opdat God meer zegen geeft; en vele andere gerechten. Ten slotte zoete appels gedoopt in honing. Ze wensen elkaar daarbij een „sjana tova oemetoekah”, een goed en zoet nieuwjaar.”
Gewoonlijk groeten Joden elkaar die dag met „sjana tova”, een „gelukkig Nieuwjaar”, of met „sjana tova ketiva we’chatima tova”, „moge er voor u een goed jaar zijn bezegeld.” Wanneer op 2 tisjri ’s avonds drie sterren aan de hemel zichtbaar zijn, en de nacht dus begint, groeten ze elkaar met „we’gmar chatima tova”, „moge u dit jaar ten goede worden bezegeld.”
In een recent verstuurde brief aan synagogen die rabbijn Jacobs kort na het gesprek met de journalist toestuurt, schrijft hij: „Ieder jaar weer zal op Rosj Hasjana ons eeuwig voortbestaan als Am Jisraeel, als Joods volk, worden bekrachtigd.”
Tellen tot de Messias
Volgens de traditionele Joodse jaartelling zijn er morgen 5775 jaar verlopen sinds de schepping van Adam en Eva. Volgens de datering van de Ierse aartsbisschop James Ussher (1581-1656) zouden er echter al 6018 jaar zijn verlopen sinds de schepping. Een verschil dus van enkele honderden jaren. Hoe is dat te verklaren? Beide dateringen zijn immers gebaseerd op de chronologie van het hetzelfde Oude Testament?
De Joodse jaartelling is gebaseerd op het boek ”Seder Olam Rabbah”, het werk van rabbi Yosef ben Halafta (overleden in 160). Het boek was lange tijd exclusieve studiekost voor Talmoedstudenten, jonge Joodse mannen die studeerden voor schriftgeleerde.
Ben Halafta verdeelde zijn chronologie in drie delen. Het eerste ging over de periode van de schepping tot de intocht in Kanaän onder leiding van Jozua; het tweede van de intocht in Kanaän tot de moord op koning Zacharia (2 Koningen 15:10). En in het derde deel komen de verwoesting van de tempel door de Babylonische koning Nebukadnezar, de verovering van Babel door de Perzische koning Cyrus en de verovering van Perzië door de Macedonische koning Alexander de Grote. Deel drie sluit af met de Joodse opstand onder leiding van Simon Bar Kochba tijdens de regering van de Romeinse keizer Hadrianus in het jaar 132.
Ben Halafta gebruikte het jaar 312 voor Christus als uitgangspunt voor zijn chronologie – dat jaar begint de Seleucidische overheersing van Israël. Maar dat gegeven verloor zijn betekenis voor de generaties die zich na het neerslaan van de opstand van Bar Kochba over de hele wereld verspreidden. Sindsdien tellen de Joden van de schepping in het jaar 3761 tot het begin van de gangbare jaartelling.
Ussher berekende echter dat de schepping 4004 jaar voor Christus heeft plaatsgehad: een verschil van 243 jaar. De Amerikaanse theoloog Floyd Nolen Jones heeft in zijn proefschrift ”The Chronology of the Old Testament” uitgeplozen wat de discrepantie veroorzaakt. Het blijkt een optelsom van kleine interpretatieverschillen en het welbewust wegstrepen van een periode.
Ussher telt van de schepping tot de geboorte van Abraham 2008 jaar. Hij gaat ervan uit dat Terah 130 jaar oud is wanneer Abraham wordt geboren (Genesis 11:32 en 12:4); Seder Olam Rabbah stelt de leeftijd van Terah op 70 jaar (Genesis 11:26); een verschil van 60 jaar.
Op eenzelfde manier komt Ussher aan 505 jaar tussen de geboorte van Abraham en de uittocht uit Egypte; rabbi Ben Halafta telt 500 jaar. Van de bouw van de eerste tempel tot de inwijding van de tweede tempel telt Ussher 497 jaar, de Seder Olam Rabbah 480 jaar. De periode van de inwijding van de tweede tempel tot de verwoesting in 70 berekent Ussher op 584 jaar, Ben Halafta op 420 jaar. De optelsom is daarmee 60 + 5 + 17 + 164 = 246 jaar. Hiertussen valt een jaar weg omdat 1 voor Christus overgaat in 1 na Christus: het jaar 0 bestaat dus niet. Verder heeft er geregeld een afronding plaatsgehad van halve jaren in hele, zodat het verschil ten slotte uitkomt op 243 jaar.
Uitmaken wie er gelijk heeft, is een lastige zaak. De Amerikaanse rabbi Simon Schwab erkent in zijn boek ”Comparative Jewish Chronology” dat er met name in de laatste periode waarin 164 jaar ontbreekt, iets raadselachtigs te vinden is in de chronologie van de Seder Olam Rabbah. „Onze wijzen hebben mogelijk, om onbekende redenen, een bepaalde historische periode welbewust geëlimineerd.” De reden daarvan? „Niets minder dan een Goddelijk bevel (…) bekend bij een paar ingewijden die verplicht waren om het geheim voor zichzelf te houden.”
Jones stelt echter dat in de Seder Olam Rabbah bewust is geprobeerd de 70 jaarweken uit Daniël 9:25 over de „uitroeiing van de Messias” te laten slaan op het optreden van Simon Bar Kochba in plaats van op de kruisdood van de Heere Jezus. Hij toont met tal van Bijbelse en buiten-Bijbelse gegevens aan dat Ussher het hier bij het rechte eind heeft. „Er is een overvloed van nauw met elkaar verweven geschriften om de juistheid en geldigheid van Usshers weergave aan te tonen”, aldus Jones.