Kinderen Sulawesi zagen executies
DEN HAAG (ANP). Monji zag op op 28 januari 1947 als jongetje van 9 of 10 jaar dat Indonesische mannen uit het dorp Suppa werden geslagen, uitgekleed en doodgeschoten door Nederlandse militairen in Zuid-Sulawesi. De lijken werden opgestapeld en in gaten in de grond begraven. Uiteindelijk waren er 208 doden.
Een ander kind dat getuige was van de standrechtelijke executies was Paturusi (82) uit het dorp Bulukumba. Zij maakte mee dat haar vader, een ambtenaar, het bos in was gevlucht maar er weer uitkwam. Hij werd daarop geëxecuteerd. Donderdag zijn zij twee van de drie toenmalige kinderen die naar de rechtbank van Den Haag zijn gekomen. Ze eisen een schadevergoeding van 20.000 euro van de Staat.
Die wil de kinderen van geëxecuteerden geen vergoeding toekennen, zoals eerder wel gebeurde met weduwen van doodgeschoten mannen.
Volgens advocate Liesbeth Zegveld gaat verjaring niet op. Ook zijn de kinderen, net als eerder de weduwen, direct betrokken nabestaanden en zijn ze net zo slachtoffer van de executies als de weduwen. Volgens Zegveld is het voor de kinderen een zeer traumatische ervaring geweest om hun dode vader te zien.
Zegveld vertegenwoordigt 5 kinderen en ook nog 18 weduwen die nog geen schadevergoeding hebben gekregen. Acht van die weduwen is nog niet in aanmerking gekomen. De andere weduwen hebben een schikking geweigerd omdat de advocaatkosten van hun vergoeding zou worden afgetrokken. Daardoor zouden ze ongeveer de helft overhouden van de de schadevergoeding van 20.000 euro die bij eerdere vergoedingen aan weduwen van Sulawesi nog netto was.