Steden Oekraïne niet voorbereid op komst vluchtelingen
MARIOEPOL/JALTA. Terwijl een humanitaire missie vanuit Rusland afreist naar de Oost-Oekraïense stad Loegansk, staan oorlogsvluchtelingen elders in Oekraïne er vrijwel alleen voor. „Mensen horen elkaar te helpen.”
Ze hebben er zelf wat van moeten maken, zegt de 40-jarige Oekraïense Marina Mirosjnitsjenko tijdens een rondleiding door een voormalig vakantiehuis, waar twaalf oorlogsvluchtelingen verblijven. De vrouwen regelden verlichting en boenden de vloer schoon. De mannen plaatsten de deuren.
Het vakantiepark uit de jaren 50 was al vijf jaar dicht, zegt Mirosjnitsjenko in Jalta, een dorp in Zuidoost-Oekraïne aan de Zee van Azov (niet te verwarren met Jalta op de Krim). „We hebben de sleutel van de directeur gekregen.”
Ze vluchtte uit de Oost-Oekraïense stad Horlivka voor het oorlogsgeweld tussen het Oekraïense leger en pro-Russische separatisten. Toen de grond trilde van de bommen is ze met haar man en drie kinderen vertrokken en begin deze maand in Jalta aangekomen. Ze haalt haar schouders op over de eenvoudige omstandigheden. „Het belangrijkste is dat we nog leven.”
In Oekraïne is niemand voorbereid op de komst van oorlogsvluchtelingen. De plaatselijke autoriteiten niet en de regering in Kiev niet. Niemand had zes maanden geleden verwacht dat er in Oost-Oekraïne een oorlog zou uitbreken. Mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch meldde eerder dat de vluchtelingen aan hun lot zijn overgelaten en de regering te weinig voor hen doet. Vrijwilligers en burgers vormen het vangnet. Zij zorgen voor de levensmiddelen en andere benodigdheden.
Over het aantal vluchtelingen doen uiteenlopende getallen de ronde. De Verenigde Naties spraken vorige week over 730.000 vluchtelingen in Rusland, gebaseerd op Russische schattingen. In Oekraïne zelf zou het gaan om 117.000 ontheemden. Maar naast de echte oorlog valt ook een informatieoorlog te winnen. Elke strijdende partij noemt een getal dat haar het best uitkomt.
Van de vluchtelingen in Oekraïne hebben er 250 onderdak gevonden in het voormalige vakantiepark in Jalta. Rond de vroegere vakantiehuisjes scharrelen de vrouwen rond de wasteilen. De mannen brengen hun tijd door met praten. Maar er is afleiding. De beroemde Oekraïense zangeres Ruslana komt langs met een team van de VN. Kinderen zijn verguld met de uitgedeelde voetballen en tekenschriften.
Als het hoge bezoek –met de media in het kielzog– is vertrokken, vuurt een groep vrouwen klachten af op de nog aanwezige burgemeester Dmitri Tsjernitsa. „We hebben een po nodig voor de kinderen”, zegt een vrouw. „Waar blijven de medicijnen?” roept een ander.
De bestuurder kan niet meer dan de vragen laten noteren door zijn assistentes. Ook Tsjernitsa weet dat hij er alleen voor staat. Geld voor dit soort onverwachte omstandigheden is er bij de gemeente niet. „We zijn een dorp met 6500 inwoners. Wat kunnen we doen?”
In Marioepol, een stad op een halfuur rijden van Jalta, klinkt moedeloosheid door in de stem van Valentina Tsjornobaj. „Geen kopeke hebben we voor de oorlogsvluchtelingen”, zegt ze achter haar bureau in een opslagruimte. Op dezelfde verdieping verblijven vijftien vluchtelingen in een sportzaal van het technisch instituut.
De 65-jarige Tsjornobaj, verantwoordelijk voor de onderhoud van het gebouw, kreeg het verzoek van de sociale dienst om vluchtelingen uit het oorlogsgebied op te vangen. Ze zette twee weken geleden in de sportzaal vijftien bedden neer, afkomstig van de ”obsjtsjezjitie”, de studentencampus. Momenteel zijn er elf bezet. „Mensen horen elkaar te helpen”, verklaart ze haar betrokkenheid.
In de sportzaal zijn wanhoop en bitterheid te lezen op de gezichten van drie aanwezige oorlogsvluchtelingen. Ze zwijgen en staren als verdoofd voor zich uit. Hun oorlogsherinneringen zijn nog vers.
Hier verblijven vluchtelingen die net het geweld achter zich hebben gelaten. De eerste twee dagen na hun aankomst in Marioepol kunnen ze terecht in de sportzaal. Daarna verhuizen ze naar een andere locatie.
Het instituut heeft hun weinig te bieden. De vluchtelingen hebben twee elektrische kookplaten en een waterkoker tot hun beschikking. Veel valt er niet te koken. Op een tafel staan zonnebloemolie, suiker en thee. In een pan liggen drie broodjes. De ijskast, vol met roestvlekken, is nagenoeg leeg. „We hebben spullen nodig, maar hebben geen geld”, benadrukt Tsjornobaj.
Ook de hulp van het technisch instituut zelf is eindig. Tot 25 augustus kunnen de vluchtelingen er terecht, maar daarna begint het studiejaar.