F-16-vlieger Ralph kijkt tevreden terug op missie Afghanistan
toen
Voor de Air Task Force heb ik vanaf alle locaties voor Afghanistan gevlogen. Van 2002 tot 2014. Eerst vanaf Manas in Kirgizië, later vanuit Kabul en Kandahar. Samen met detachementscommandant Maurice heb ik maandag de laatste vlucht vanaf Mazar-e-Sharif gemaakt.
Ik weet nog van onze eerste uitzending in Manas in 2002. Ik was 23 jaar, een jong ventje. Het was allemaal nieuw, spannend, onwennig. De uitzending stond in de kinderschoenen, maar is steeds meer een geoliede machine geworden. Ik heb nu 2200 vlieguren op mijn naam staan. Dat is redelijk veel, ja. Mijn rang als majoor is ongeveer het hoogste wat je als actief vlieger kunt bereiken.
Als 16-jarig jochie zag ik de vliegtuigen van Vliegbasis Twenthe overkomen. Het was mijn jongensdroom om in zo’n kist te zitten. In augustus 1996 heb ik me aangemeld voor de opleiding van 3,5 jaar. Langzaam rol je in de wereld die de luchtmacht heet. Dan kom je erachter dat vliegen veel meer is dan een hoop herrie maken. Of een keer over de kop gaan tijdens Luchtmachtdagen.
De ultieme uitdaging is de kick van het vliegen. Het luchtgevecht, het optreden met meerdere vliegtuigen tegelijk, prachtig. Of het geven van luchtsteun aan grondtroepen die in de problemen zijn geraakt. Het aantrekkelijk is een bijdrage te kunnen leveren aan het grotere doel, een betere internationale rechtsorde. Wij zijn actief geweest om eenheden op de grond te ondersteunen. Om de jongens en meisjes die de poort uit moeten veiligheid te bieden. Dan hang je soms als grote broer boven een konvooi, kijkend of er niets gebeurt.
Het Nederlandse optreden in Afghanistan is integer, netjes geweest, met onze kritische, Nederlandse insteek. Daar durf ik mijn hand voor in het vuur te steken. De Verenigde Staten, met meer oorlogservaring, zetten wat gemakkelijker wapens in. Amerikanen mogen al schieten als een vijand een geweer pakt. Nederland mag pas vuren als een vijand op ons schiet.”
nu
De inzet boven Afghanistan plaatst een vlieger soms voor grote dilemma’s. Iedereen, strijder en niet-strijder, ziet eruit als burger. Als vlieger moet je daarbij vaak afgaan op de informatie van ”forward air controllers”, van mensen op de grond.
Wij hebben vaak luchtsteun aan onze jongens en meiden op de grond moeten geven. Je overlegt met zo’n ”forward air controller” over de inzet. Hard en laag overvliegen, je boordkanon gebruiken of een bom afgooien. Soms is een situatie overduidelijk. Als de taliban schieten op onze troepen, dan móéten we optreden. Of zij gaan eraan óf wij worden onder de voet gelopen.
Soms is een situatie echter onoverzichtelijk. Onze manschappen kunnen bijvoorbeeld worden beschoten vanuit een huis waar zich ook burgers in kunnen bevinden. Dat plaatst je voor dilemma’s. Je moet dan keuzes maken. Of we burgerslachtoffers hebben gemaakt? Dat weet ik niet. Helaas is dat niet altijd te voorkomen, ook al doen we er alles aan. Je kunt alleen maar hopen dat onschuldige burgers op tijd weg konden komen. Nee, ik lig er niet wakker van. Niet dat ik een koelbloedige killer ben. Uiteraard speelt het weleens door je gedachten.
Bommen gooien geeft een kick. Niet om te doden, maar om collega’s daarmee te hulp te schieten. Wapeninzet geeft ook onzekerheid. Op onze camera’s zien we een wapen exploderen. Dat levert een ontlading van de spanning bij je op. Zeker bij een ”direct hit”. Soms hóren wij in de cockpit de opluchting in de stem van een ”forward air controller” als de vijand door een bom is uitgeschakeld. Ik heb één keer een Engelsman gehad die helemaal uit z’n dak ging. Door ons optreden heeft hij het overleefd.
straks
We moeten hier nog even de laatste zaken regelen. Over anderhalve week kom ik terug naar Nederland, na de andere vliegers die deze week al zijn teruggekeerd.
Afscheid nemen van Afghanistan valt me niet zwaar. Het is fijn om mijn vrouw en kinderen weer te zien. Ik ben getrouwd en heb twee jongens, één van 7 jaar en één van vijf maanden. Die heb ik dus twee maanden niet gezien. Lastig.
Ik wil graag weer vader zijn. Je sticht een gezin om samen te zijn, niet om twee maanden weg te zijn. Mijn vrouw wil ook graag dat ik weer terugkom. Ook om af en toe weer te stofzuigen. Ik vind het echt een prestatie dat zij zomaar twee maanden het huishouden weet te runnen, met alle zorgen en problemen die zich kunnen aandienen.
Ik blijf Afghanistan volgen, met meer dan gewone interesse. Het is zó’n mooi land. Ik heb jaren geleden gezegd: Ik wil nog eens met een rugzak rondtrekken. Ja, waarschijnlijk ga ik dat nog meemaken. Maar dan zal ik wel oud zijn. Onrustig zal het hier altijd blijven, met al die strijdgroepen.
Ik ben van mening dat ik echt een steentje heb bijgedragen aan de toekomst van dit land. Afghanistan staat er nu beter voor. Er worden scholen gebouwd, wegen aangelegd. Het land heeft een gematigde regering, zeker in vergelijking met de taliban, een leger en een politiemacht. Ik kijk daarom met een goed gevoel op mijn missies terug. De wereld is hierdoor veiliger geworden. De klus is echter nog niet geklaard. Het is een politieke keus om te besluiten dat we nu klaar zijn.
Collega’s vragen straks maar één ding: Hoe was het? Dan is het voorbij. Er wordt weinig over nagepraat. Iedereen is wel een keer in Afghanistan geweest en pakt de draad snel weer op. In Leeuwarden wacht weer het normale werk, oefeningen, trainingsvluchten. En misschien binnenkort Polen, voor de bewaking van het luchtruim. De kans op uitzending naar Polen is fiftyfifty: óf wel, óf niet. Eén ding is zeker: Mijn vrouw is er niet voor.”