Corrosie tast oude loden orgelpijpen aan
Orgels met eeuwenoude loden pijpen in heel Europa lopen ernstig gevaar. Zulke orgelpijpen, die vaak meer dan 300 jaar oud zijn, blijken na restauratie namelijk versneld door corrosie te worden aangetast.
In Nederland kampen onder meer de beroemde orgels in de Grote kerk in Alkmaar, de Walburgiskerk in Zutphen, de Pieterskerk in Leiden en de Salviuskerk in het Friese Dronrijp met loodvraat. Bij veel pijpen is de aantasting al zo ver dat de gaten erin vallen of dat ze door hun voeten zakken. Het lijkt of ze „van de rotten gebeten” zijn, heet het in een oud document. Heel wat aangetaste pijpen brengen zelfs geen geluid meer voort.
Het Göteborg Organ Art Centre (GOArt), onderdeel van de universiteit van Göteborg in Zweden, deed vanaf 2002 onderzoek naar dit probleem. Aanleiding was de ontdekking van professor Armin Schoof, organist van het gotische Stellwagenorgel in de Sankt Jacobikirche in het Duitse Lübeck, dat de frontpijpen die dateerden uit 1515 geen geluid meer gaven. Terwijl het orgel in 1978 nog grondig was gerestaureerd.
Met steun van de Europese Gemeenschap startte GOArt in 2003 een internationaal onderzoeksproject onder de naam Collapse (Corrosie van lood en lood-tinlegeringen van orgelpijpen in Europa). Ook in Nederland, België, Duitsland, Italië en Zweden werden historische orgels onder de loep genomen en in het laboratorium werden mogelijke oorzaken van de corrosie onderzocht.
Zuur
GOArt maakte vanaf 2003 de resultaten wereldkundig. In 2007 promoveerde Annika Niklasson aan de Chalmers University of Technology in Göteborg op de Collapsestudie. Uit haar onderzoek bleek dat de corrosie wordt veroorzaakt door organische zuren in de lucht. Uit monsters van lucht in de windkanalen en de windladen van aangetaste orgels bleek dat er hoge concentraties van deze zuren aanwezig zijn, vooral van azijnzuur. De zure orgelwind wordt in de orgelpijpen geblazen, waarmee deze van binnenuit worden aangetast. Vooral puur loden pijpen hebben ervan te lijden. Zodra het metaal 1 procent of meer tin bevat, zijn ze veel minder vatbaar voor corrosie.
Een bijkomend probleem is de luchtvochtigheid. Uit het laboratoriumonderzoek bleek bijvoorbeeld dat bij een luchtvochtigheid van 95 procent ook orgelmetaal met hogere tingehalten door corrosie wordt aangetast.
Orgels worden al eeuwenlang van eikenhout gemaakt. Eikenhout bevat van nature veel azijnzuur. Vroeger werd het hout na het vellen van de stammen ten minste een jaar gewaterd. Dan spoelen er veel zuren uit het hout. Het wateren van eikenhout is in de twintigste eeuw om economische redenen echter in onbruik geraakt.
Het ongewaterde eikenhout van tegenwoordig bevat dan ook veel meer zuur dan het eikenhout van vroeger. Bij orgelrestauraties wordt noodgedwongen ongewaterd eikenhout gebruikt. Dit is dan ook een belangrijke oorzaak van de plotselinge corrosie van loden pijpen na een restauratie.
Beproefd
Behalve de organische zuren in de lucht en de luchtvochtigheid speelt ook de moderne houtlijm een rol, zo blijkt uit het Collapseonderzoek. Tot de Tweede Wereldoorlog gebruikten orgelbouwers voornamelijk ”warme lijm”, gemaakt van collageen uit gekookte dierenbotten. De verwerking van warme lijm was echter omslachtig omdat het hout moet worden verwarmd voordat er gelijmd kan worden.
Na de Tweede Wereldoorlog kwamen koud verwerkbare houtlijmen beschikbaar die sneller en economischer te verwerken zijn. Ook in de orgelbouw werd daarom in de jaren zestig overgestapt op de moderne witte houtlijm. Witte houtlijm bevat polyvinylacetaat. Dit polyvinylacetaat wordt na droging van de lijm afgebroken, waarbij veel azijnzuur vrijkomt.
Als bij een orgelrestauratie witte houtlijm is gebruikt, komt het azijnzuur uit de lijm in de orgelwind terecht, wat de corrosie van loden orgelpijpen bespoedigt. Om dit probleem te ondervangen zijn sommige orgelmakers weer overgegaan op het gebruik van de ouderwetse, beproefde dierlijke lijm.
Uit het Collapseonderzoek kwam verder naar voren dat er geen lakken of coatings bestaan die de orgelpijpen op langere termijn afdoende beschermen tegen aantasting door organische zuren. Volgens Niklasson is het wel mogelijk de omgeving van de orgelpijpen minder corrosief te maken. Dit kan bijvoorbeeld door houtsoorten te gebruiken waaruit weinig organische zuren vrijkomen. Ook raadt ze het gebruik van witte houtlijm sterk af.
Zolang onjuiste materialen in een bestaande situatie niet direct kunnen worden vervangen, luidt haar advies om de pijpen tijdelijk in een niet-corrosieve ruimte op te slaan, om zo te voorkomen dat de aantasting doorgaat.
Als gecorrodeerde pijpen moeten worden gerepareerd, zouden de restaurateurs orgelmetaal moeten gebruiken van precies dezelfde samenstelling als het oorspronkelijke, of met een laag tingehalte, om het nieuwe metaal aan de corrosie op te offeren en het oude zo veel als mogelijk te beschermen.
Inventarisatie
Al eerder is er onderzoek gedaan naar corrosie van loden kunstvoorwerpen in musea. Een onderzoek van het vroegere Centraal Laboratorium voor Onderzoek van Voorwerpen van Kunst en Wetenschap (het latere Instituut Collectie Nederland (ICN), nu onderdeel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)) wees al in de jaren 90 uit dat ook deze corrosie wordt veroorzaakt door organische zuren en andere corrosieve stoffen, onder meer afkomstig uit vitrines en displays.
In 2005 noemde een woordvoerder van Monumentenzorg de onderzoeksresultaten van Collapse niet echt verrassend. Rijksorgeladviseur Wim Diepenhorst laat desgevraagd weten dat zijn dienst zich bewust is van het probleem, maar geen reden ziet voor paniek. „We zijn nog maar net begonnen met het inventariseren van ongeveer 150 orgels met loden pijpen.” De resultaten worden vastgelegd in een intern document met als titel ”Van de rotten gebeten”.
Intussen woekert de corrosie voort. Van het prachtige Bader-orgel in het Friese Dronrijp –dat dateert uit 1657 en in 2002 werd gerestaureerd– is het merendeel van de pijpvoeten in de afgelopen twaalf jaar al volledig weggecorrodeerd. Alleen stevige maatregelen kunnen het tij nog keren.