Bos zit nog allerminst stevig in ’t zadel
Eigenlijk had het NOS Radio 1 Journaal er niet aan moeten beginnen. Parlementaire journalisten de ”politicus van het jaar 2003” laten kiezen is nog tot daar aan toe. Maar hun bovendien de vraag voorleggen wie volgens hen de slechtste politicus van het achterliggende jaar is, gaat een stap te ver. Het is ethisch niet verantwoord en ook volstrekt onnodig om een kamerlid of minister op deze wijze voor langere tijd te brandmerken. Zou LPF-kamerlid Varela de komende tijd, bij elke stap die hij over het Binnenhof zet, niet bang zijn dat iemand hem in het voorbijgaan groet? „Dag, slechtste politicus van jaar!”
De verkiezing tot slechtste politicus is ook klinkklare kolder. Dat Balkenende de op een na slechtste genoemd wordt, zegt meer over de vooringenomenheid van de Haagse pers dan over de kwaliteiten van de man zelf. En neem nu PvdA-leider Bos: de op twee na ’slechtste’ politicus. Er zijn volksvertegenwoordigers die in de Kamer nog amper het woord hebben gevoerd. Dankzij het feit dat geen enkele verslaggever hen kent, ontspringen ze de guillotine van het journaille en heten ze betere politici te zijn dan Balkenende en Bos. Dat is de gekheid gekroond.
Dat gezegd zijnde, is de lage score van Bos wel degelijk opmerkelijk. Het is algemeen bekend dat Binnenhof-journalisten in groten getale op de PvdA en GroenLinks stemmen. Als zelfs zij Wouter Bos een dikke onvoldoende geven voor zijn prestaties in het parlement, is dat veelzeggend. De uitslag van de Radio 1-verkiezing bevestigt een bij velen al bestaand beeld: buiten de Kamer doet Bos het uitstekend; daarbinnen bakt hij er weinig van.
Buiten de Kamer doet hij het uitstekend. Dat begon al in de verkiezingscampagne begin dit jaar. In diverse tv-debatten kwam de kersverse PvdA-leider, in de politiek nog grotendeels een onbeschreven blad, sterk en sympathiek over. Bescheiden, werkelijk naar zijn tegenstanders luisterend, empatisch. Met die uitstraling gaf hij zijn partij een historische verkiezingswinst door de sociaal-democraten van 23 op 42 zetels te zetten. En dat hij het bij de man op straat nog steeds goed doet, blijkt uit de voor de PvdA onverminderd gunstige peilingen.
Maar binnen het parlement geldt hij absoluut niet als een ster. Diezelfde bescheidenheid, die vragende toon, die hem op straat zo populair maakt, hindert hem om zich in de politieke arena te profileren als de onbetwiste oppositieleider tegen het kabinet-Balkenende. Dat bleek deze week nog weer zonneklaar in het debat over de georganiseerde solidariteit in Nederland. Het was niet Bos maar SP-voorman Marijnissen die in dit sterk ideologisch gekleurde debat de kar trok.
Nu zou je kunnen redeneren: Wat hindert dat? Is het niet zo dat -zoals Bos zelf al eens heeft uitgedrukt- oppositie voeren in wezen altijd een tamelijk zinloze aangelegenheid is, zolang de coalitiepartijen de gelederen hermetisch gesloten houden? Is het dan niet zo dat je -opnieuw met de woorden van Bos- als politicus je energie beter kunt besteden aan tripjes door het land, om juist buiten het parlement een machtsbasis op te bouwen waar straks niemand meer omheen kan?
Dit lijkt een valide strategie, maar er kunnen wel degelijk kanttekeningen bij gemaakt worden. Uiteindelijk is het toch zo dat de voorman van een grote partij, die in de landspolitiek een blijvende rol van betekenis wil spelen, én in het land én in zijn fractie én in de top van zijn partij prestaties moet leveren en respect moet veroveren. De vraag is of Bos, wat het kamerwerk betreft, niet te snel het hoofd in de schoot legt. Natuurlijk, oppositie voeren is loodzwaar: zweten en ploeteren, met slechts minimale voortgang. Maar dat je als oppositie in de Kamer wel degelijk kunt scoren, bewees Rosenmöller (GL) onder paars en bewijst Marijnissen onder Balkenende. Daar komt bij dat er momenteel aan het Binnenhof heus sprake is van toenemend dualisme. Regelmatig gaat een van de drie coalitiepartijen een eigen weg door zich aan te sluiten bij een voorstel van de oppositie. Bos zou daar meer profijt van kunnen trekken dan hij tot nu toe deed.
Wat zijn gezag binnen zijn eigen partij betreft, moet hij eveneens oppassen. Ideologisch te bleek en te vaag, is de interne kritiek die hij de afgelopen tijd vaak te horen kreeg. Partijtijgers van kaliber, zoals Netelenbos, Peper en zelfs K. de Vries, stelden openlijk vragen bij de weg die Bos is ingeslagen of juist verzuimt in te slaan. Tot nu toe wist hij kritiek op zijn koersloosheid weg te wimpelen met de belofte dat hij zich ten aanzien van richting en ideologie van de PvdA nog aan het bezinnen is, dat de partij net een commissie ingesteld heeft om een nieuw beginselprogram op te stellen, en dat een proces van herbronning nu eenmaal tijd kost.
Daar zit iets in. Maar het is de vraag hoe lang hij dit vol kan houden. Is Bos eigenlijk wel de goede man om de ideologie van de sociaal-democratie te herbronnen? Wie regelmatig aangeeft eigenlijk helemaal geen uitvoerig beginselprogramma te willen, maar een flexibele partij na te streven die op basis van enkele kernwaarden opereert en die het meer moet hebben van het vertrouwen in leidinggevende personen dan in een gestold gedachtegoed, komt wellicht nooit tot een heldere positionering in het Nederlandse politieke krachtenveld. En zal dat vroeg of laat ook merken aan een afnemend gezag in eigen gelederen en wellicht ook aan electorale terugval.