Buitenland

Neutraliteit is hoeksteen Franse republiek

Met zijn besluit om hoofddoekjes op scholen te verbieden, handelde de Franse president Jacques Chirac woensdag geheel conform een van de grondbeginselen van de Franse republiek: een strikte scheiding tussen staat en religie. Die is vastgelegd in een wet uit 1905, die onder meer voor het onderwijs vergaande consequenties heeft.

18 December 2003 11:28Gewijzigd op 14 November 2020 00:49

De scheiding tussen kerk en staat in Frankrijk was een proces dat begon met de Franse Revolutie van 1789, toen de revolutionairen het ’evangelie’ van ”vrijheid, gelijkheid en broederschap” verkondigden en de kerk ter zijde schoven. Zo werd het de Rooms-Katholieke Kerk al in 1791 verboden de burgerlijke stand bij te houden; dat werd een taak van de overheid. Aangezien kort na de revolutie Napoleon alweer een concordaat met Rome sloot (1801), bleef de band tussen kerk en staat echter nog een aantal decennia gehandhaafd. Pas aan het einde van de negentiende eeuw, tijdens de zogeheten Derde Republiek, brak de strijd echt los.

In december 1880 liet de prefect van ”la Seine” in alle openbare scholen van Parijs crucifixen en andere religieuze symbolen verwijderen. Een aantal maanden daarna werd onder minister van Onderwijs Jules Ferry het onderwijs gratis (1881), verplicht én openbaar (1882). Dat betekende dat godsdienst uit alle lagere scholen werd verbannen. Weliswaar gold dit nog niet voor het voortgezet onderwijs, maar dat zou slechts een kwestie van tijd blijken. De aanval was geopend.

Dat de scholen voortaan ”laïque” (deconfessioneel, neutraal) waren, had verstrekkende gevolgen. Religieuze symbolen waren taboe. Docenten mochten op school niet langer over hun geloof praten. Ook het onderwijsprogramma diende volkomen laïque te zijn. Voor het vak geschiedenis leidde dat tot de discussie of in het lesmateriaal moest worden geschreven dat Jeanne d’Arc, de maagd van Orléans, stemmen van God „had gehoord” of „meende te hebben gehoord.”

Religie werd een privé-aangelegenheid. Kinderen mochten wel godsdienstonderwijs blijven volgen, maar alleen buiten de schoolgebouwen. Daarom kregen ze naast de zondag een extra dag in de week vrij. Dat verklaart waarom scholieren in Frankrijk op woensdag nog altijd niet naar school hoeven.

De scholen waren onderdeel van een heel pakket anticlericale maatregelen, waaronder een verbod op de jezuïeten. Verder werden echtscheidingen officieel toegestaan en moesten voortaan ook priesters dienen in het Franse leger. Begraafplaatsen en ziekenhuizen kwamen onder toezicht van de staat. Dat er nu nog steeds geestelijken in ziekenhuizen actief zijn, is geen inbreuk op dit principe, maar vloeit voort uit het feit dat patiënten die behoefte hebben aan zielzorg, hun bed niet meer kunnen verlaten.

In 1900 verbood de burgemeester van Kremlin-Bicêtre priesters -die op dat moment nog door de staat werden betaald- het dragen van een priestergewaad op het grondgebied van zijn gemeente. „Ook al kan het kostuum waarmee de geestelijken zich uitdossen hun zeggenschap op een gedeelte van de samenleving ten goede komen, het maakt hen belachelijk in de ogen van alle redelijke mensen, en de staat kan niet tolereren dat een categorie ambtenaren dient om de voorbijgangers te amuseren.”

In de pers werd de strijd verbeten gevoerd. Priesters en pastoors worden afgebeeld als zwarte raven of volgevreten mannen in zwarte gewaden. Omgekeerd werden republikeinen neergezet als grote duivels. Iedereen die iets meende voor te stellen, mengde zich in de discussie. Zo schreef de Franse schrijver Emile Zola -bekend geworden om zijn pamflet ”J’accuse” ter verdediging van de Frans-Joodse officier Alfred Dreyfus- in 1903: „Het is op het terrein van de school dat zij (de kerk, DT) weer eens heeft gestreden met een bewonderenswaardige hypocriete souplesse, (…) waarbij ze gebruikmaakt van vrije wetten om miljoenen kinderen vast te houden in de gevangenis van haar dogma’s (…).”

De strijd leidde ertoe dat in 1904 de uitgesproken linkse regering -waarvoor het anticlericalisme een sterk bindmiddel was- de diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan verbrak. Een jaar later viel het besluit om de staat definitief los te maken van de Rooms-Katholieke Kerk, die nog altijd werd beschouwd als een verlengstuk van de monarchie en het keizerrijk. Pikant detail was dat protestanten en Joden met deze wet instemden. Die hadden weinig op met de kerk, waaronder ze in het verleden genoeg te lijden hadden gehad. Een antwoord van Rome bleef overigens niet uit: paus Pius X excommuniceerde alle parlementariërs die voor de wet hadden gestemd.

Net zoals nu, werd er ook toen over de christelijke feestdagen gedebatteerd. Volgens een van de afgevaardigden in het parlement moest Pinksteren het feest van de bloemen worden, Allerheiligen dat van de herinnering en Kerstfeest dat van de geboorte en het gezin. Voor dit voorstel bleek echter geen meerderheid te vinden.

Voor een overgrote meerderheid van de Fransen is de scheiding tussen kerk en staat nog steeds een groot goed. De Franse president liet woensdag ook niet na daaraan te refereren. Het principe van laïcité is „de hoeksteen van de republiek”, waarin „onze gemeenschappelijke waarden van respect, tolerantie en dialoog” zijn begrepen, aldus Chirac in zijn toespraak.

Dat principe „garandeert gewetensvrijheid. Het beschermt de vrijheid om te geloven of niet te geloven. Het geeft iedereen de mogelijkheid om zijn geloof te uiten en te praktiseren, rustig, vrij, zonder de dreiging andere overtuigingen of een ander geloof te zien worden opgelegd.” Voor Chirac -en met hem de meeste Fransen- is er daarom op scholen geen ruimte voor religie. „Het is de neutraliteit van de publieke ruimte die een harmonieus samenleven van verschillende religies mogelijk maakt.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer