Iran en Irak willen „bittere verleden” achter zich laten
Iran en Irak hebben zondag gepleit voor vrede en het uitwissen van hun „bittere verleden”, meldde de Iraanse staatsomroep.
Het pleidooi was de uitkomst van het overleg dat de bezoekende Iraakse minister van Buitenlandse Zaken Naji Sabri in Teheran met de Iraanse president Mohammed Khatami voerde.
De laatste leek het voor het buurland op te nemen toen hij „buitenlanders” ervoor waarschuwde geen inbreuk te maken op Iraaks grondgebied. Khatami richtte zich met die oproep kennelijk vooral tot Washington, dat niet wil uitsluiten dat Irak het volgende doelwit is van de militaire acties tegen het internationale terrorisme.
Iran en Irak voerden tussen 1980-’88 een felle oorlog, waaraan uiteindelijk onder bemiddeling van de Verenigde Naties een einde kwam. Nog altijd leven de buurlanden op gespannen voet met elkaar. Bagdad en Teheran hebben nooit een formeel vredesverdrag gesloten en ze beschuldigen elkaar ervan onderdak te bieden aan groepen die in het andere land de regering omver willen werpen. Ook is er nog onenigheid over krijgsgevangenen. Iran zegt dat Irak nog altijd 2.806 Iraniërs krijgsgevangen houdt, maar Bagdad ontkent dat.
Khatami pleitte er zondag voor dat de twee landen hun betrekkingen moeten vernieuwen op basis van een vredesverdrag uit 1975. Ook Sabri, de Iraakse bewindsman, zei dat de buurlanden moeten proberen tot een permanente vrede en samenwerking te komen. Sabri brengt een vierdaags bezoek aan Iran. Voorafgaande aan het bezoek liet Iran 697 Iraakse soldaten vrij. Irak meldde de vrijlating van vijftig Iraanse krijgsgevangenen.