Syrische vluchtelingen overleven in Turkse containers
Het vluchtelingenkamp in Kilis koestert zich in de zon. Twee zachtgele minaretten steken fier uit boven duizenden witte woonbakken. Ruim 15.000 Syrische vluchtelingen leven –of overleven– in zeecontainers op de Turks-Syrische grens. Gevlucht, getraumatiseerd.
Gehurkt zit Abdullah op de grond, een roodgeblokte Arafatsjaal om z’n hoofd geknoopt. Thee onder handbereik. Iets verderop zijn kinderen aan het knikkeren. Een stevige vrouw –zwarte burka, witte slippers– schommelt moeizaam voorbij.
Ook in het vluchtelingenkamp Tesisleri op Turkse bodem is de oorlog in Syrië dichtbij. Op korte afstand van ”container city” klinken zware schoten. Een rookpluim stijgt op. De bewoners van het uitgestrekte kamp verblikken of verblozen niet. Gehard door de oorlog. Terwijl ze óók in het kamp niet veilig zijn. Eerder dit jaar raakten twee vluchtelingen en een arts gewond door beschietingen met mortiergranaten.
Tesisleri schurkt aan tegen Syrië. Slechts een hoog hek met prikkeldraad scheidt de kampbewoners van hun vaderland. Dichtbij, maar door de gruwelijke gevechten toch onbereikbaar ver. Veel vluchtelingen lijden in stilte. Door pijnlijke herinneringen. Door het verlies van dierbaren. „Assad gebruikt ons volk als hout”, zegt Abdullah bitter. „Hout voor zijn vuur.”
Smoezelig
Het vluchtelingenkamp Tesisleri ligt aan de rand van Kilis, een smoezelige Turks grensstad, pakweg 75 kilometer boven Aleppo. Kilis –85.000 inwoners– telt pakweg 65.000 Syrische vluchtelingen, verdeeld over twee kampen en over de stad zelf.
Zeker 2 miljoen Syriërs zijn hun door oorlog verscheurde land ontvlucht. Van hen bevinden er zich pakweg 500.000 in Turkije. „Gasten”, stelt de regering in Ankara met nadruk. Ongeveer alles hebben de vluchtelingen moeten achterlaten.
Tientallen particuliere beveiligers –met gummiknuppel– bewaken het uitgestrekte vluchtelingenkamp bij Kilis. De Turkse autoriteiten zijn uiterst terughoudend in het toelaten van pers. Deze krant krijgt pas na maanden lobbyen toegang tot het opvangkamp.
Mennan –„geen achternaam”– is medio 2011 na hevige bombardementen uit Jirs al-Shughur gevlucht, een stad in de buurt van Hama. Samen met zijn familie. „Als ik de pijn en de strijd om te overleven moet beschrijven, heb ik niet genoeg woorden, papier en pennen”, vertelt hij net buiten de poort.
Na de volksopstand van eind 2011 komt zijn woonplaats ongeveer als eerste onder vuur te liggen van Assad. „Om zeven uur ’s ochtends schrokken we wakker. We hoorden zware explosies. We hebben alles achtergelaten om ons leven te redden.” Anderhalf jaar heeft hij in een Turks opvangkamp in de provincie Hatay doorgebracht. Nu verblijft hij in het kamp in Kilis.
Het uitgestrekte kamp Tesisleri, geopend in maart vorig jaar, staat bomvol zeecontainers. Witte woonbakken, pakweg 7 bij 3 meter. Eén container, twee kamers. Ouders links, kinderen rechts. Raampje voor, raampje achter. Matrassen op de grond, schotelantenne op het dak. Aan een lijntje wappert was.
Bewoners breiden hun woonplek regelmatig –illegaal– uit met grote dekzeilen. „’s Nachts bouwen ze een tent aan hun huis”, wijst kampgids Suat Gümrjkcü. „Daarmee creëren ze iets meer leefruimte voor zichzelf.” Brandgevaar dreigt. „Vrouwen koken in de tent. Het mag niet, de overheid staat het oogluikend toe.”
Kampbewoners lijden onder hun uitzichtloze situatie. „Hoelang gaat deze lijdensweg nog duren”, vraagt Malek zich vertwijfeld af. „Waarom doet de internationale gemeenschap niets? Zijn wij beesten? Waar is de menselijkheid?”
Vrijdaggebed
Tesisleri is een dorp op zich, met alle mogelijke voorzieningen: een basketbalveld, een paar speeltuintjes, een supermarkt, twee kloeke moskeeën – ”Damascus” en ”Aleppo”. Vanaf de minaret schalt een gebedsoproep over het kamp. Bewoners haasten zich voor het vrijdaggebed.
Het vluchtelingenkamp is verdeeld in vijf wijken en tientallen straatjes. Turkije heeft container city opgezet voor 12.000 bewoners. De populatie schommelt inmiddels rond de 15.000 tot 17.000, waarvan de helft kind. Zo’n 4000 kinderen zijn er op Turkse bodem geboren.
Tesisleri telt drie grote stenen schoolgebouwen. Lagere school, middelbaar en hoger onderwijs. In de klassen gelden orde en regel. Bij binnenkomst van gasten staan alle leerlingen op uit hun bankjes. Strak, gedisciplineerd. De kleuterschool oogt vooral vriendelijk. Warm. Gezellig ook. Uitgeknipte dieren op de wand, vloerbedekking op de grond. „Schoenen uit.” Atatürk, de legendarische grondlegger van de republiek, kijkt vanaf een foto minzaam toe.
In het vluchtelingenkamp werken 150 leerkrachten uit Syrië, 30 uit Turkije. „We hebben 472 kleuters”, vertelt directeur Mehmet Bastürk. „De groepen krijgen in twee blokken les, of ’s morgens of ’s middag.” Kleuters knippen, plakken, klappen, zingen. Het bizarre van hun situatie ontgaat ze volledig.
Iets verderop in het kamp bevindt zich een hospitaal. Een moeder staat met een huilend, ziek kind op haar arm. Bang voor de recente polio-uitbraak in Syrië is hospitaaldirecteur Servet Keskek niet. „Wij vaccineren alle bewoners bij binnenkomst. En herhalen de campagne.”
Rechts van de moskee kunnen bezoekers terecht in een heuse beautyfarm voor een cursus naaien, haarknippen of nagelverzorging. Achter in het gebouw staan tien weefgetouwen. „De opleidingen hebben een therapeutisch doel”, legt cursusleider Hatice Acikel uit. „We helpen de bezoekers niet voortdurend gefocust te zijn op hun traumatische ervaringen.”
Tegelijkertijd leren de cursisten een vak en verdienen ze iets bij. „Mooi meegenomen.” De vluchtelingen krijgen van de Turkse overheid elke maand 110 Turkse lira (40 euro) per persoon op hun elektronische Food e-Card, alleen te besteden in de supermarkt van het kamp, plus 15 lira (6 euro) per persoon contant. Goed om voedsel met 2100 calorieën per persoon per dag te kopen, onvoldoende om van rond te komen. „Sommigen proberen een handeltje op te zetten. Inkopen in de stad, verkopen in het kamp.” Op de hoek venten twee jongens vis vanuit een kruiwagen.
Ongeïnteresseerd
Het dagelijks leven in het kamp voltrekt zich op z’n eigen tempo. Bezoekers lopen doelloos heen en weer. Gids Gümrjkcü, die eerder gevluchte Afghanen, Iraniërs, Pakistanen en Armeniërs heeft opgevangen, verbaast zich over de Syrische vluchtelingen. „Ze vinden het wel best hier. Ze hebben hun smartphone, hun inkomen, hun huis. Ze maken zich echt nergens druk om. Ook niet om Syrië. Het is hun cultuur. Vrouwen werken, mannen doen niets. Het enige wat ze bezighoudt, is eten en drinken. Onbegrijpelijk. Alleen Koerden zijn anders.”
Gümrjkcü verbaast zich verder over de ouders. „Werkelijk niemand kijkt naar z’n kinderen om. Niemand grijpt in als er bijvoorbeeld een vrachtwagen nadert.” De houding verrast hem volledig. „Ouders zijn alleen geïnteresseerd in hun volgende kind.”
De kampbevolking varieert sterk. De jongste is een paar uur oud, de oudste is 97 jaar. Voorzichtig loopt Mustafa Ahmed over straat. Diepe groeven tekenen zijn getaande gezicht. „Ik kom nog uit het Ottomaanse tijdperk, uit de Eerste Wereldoorlog.” De Syriër grijnst. Trillend geeft hij een hand.
Mennan wil zijn ervaringen graag met de wereld delen. Tegelijk ervaart hij de onmogelijkheid ervan. „Ik ben niet in staat mijn gevoelens exact onder woorden te brengen. We leven in een nachtmerrie.” Hij blikt voor zich uit. „De toekomst is onzeker. De psychische druk van elke dag perst langzaam het leven uit ons.”
Bidden voor de val van Assad
Tien familieleden en vrienden heeft hij in Syrië verloren. Omgekomen, vermoord.
Abu Ahmet (34) –getrouwd, vier kinderen van 9, 7, 4 en 2 jaar– is medio 2012 gevlucht voor de veldslag in zijn vaderland. Ahmet, afkomstig uit een voorstad van Aleppo, woont nu anderhalf jaar in het vluchtelingenkamp op de Turks-Syrische grens. „De bevolking begon eind 2011 vreedzaam te protesteren. We vroegen de overheid meer vrijheden. Bang waren we absoluut niet. We waren gelukkig. We voelden ons voor het eerst vrij. Echt vrij. Voor het eerst hadden we nee gezegd tegen de overheid. We hadden een statement gemaakt.”
Wanneer ging het mis?
„Het ging vrij snel mis. De overheid begon vreedzame burgers te vermoorden. Alleen omdat ze om vrijheden vroegen. De veiligheidspolitie haalde familieleden uit hun huizen en zette hen gevangen.”
Wat was uw reactie?
Ahmet kijkt moeilijk. „Ik heb een pistool gekocht om mijn familie te beschermen. Niet om anderen te vermoorden, maar juist om ons te beschermen. Ik wilde er een hebben.”
Hebt u uw pistool gebruikt?
„In het begin niet. Later wel, nadat de overheid iemand van mijn familie had vermoord. Ik móést mijn pistool wel gebruiken. Het was moorden of vermoord worden. Ik had geen keus.”
Heeft de burgeroorlog u diep geraakt?
Hij staart voor zich uit. De herinnering doet zichtbaar pijn. „Onze stad heeft meer te lijden gehad onder de oorlog dan Aleppo zelf. We kregen te maken met zware gevechten en voortdurende luchtaanvallen.” Zachtjes: „Ik heb tien familieleden en vrienden verloren.”
Moeilijk om daaraan terug te denken?
„Moeilijk, erg moeilijk. Het is voor mij vooral zo moeilijk omdat Assad geen enkele moeite heeft met het uitmoorden van zijn eigen volk.”
Op welk moment besloot u te vluchten?
„Medio 2012. Op het moment dat mensen systematisch worden vermoord, is het tijd om te vertrekken. De veiligheidspolitie was op zoek naar mij. Toen ze een inval deden, was ik gelukkig niet thuis. Ik heb mijn vrouw en kinderen weggestuurd, de grens over naar Turkije. Later ben ik gevolgd.”
Hoe is het leven in het vluchtelingenkamp?
„Voor grotere gezinnen met tien, elf kinderen valt het niet altijd mee in zo’n kleine container. Voor kleinere gezinnen is het prima. Als je je normaal gedraagt, doet niemand moeilijk tegen je.” Hij heft bezwerend z’n vinger op. „Alles beter dan onder Assad.”
Hoe ziet u de toekomst?
„Ik bid voortdurend om het vertrek van de regering, voor de val van Assad. En of er een democratische regering mag komen. Voor de rest weet ik het niet. Ik weet het echt niet.”