Zedeloosheid
2 Kronieken 28:10
„Bij ulieden zijn schulden tegen de Heere uw God.”
Nederland was eenmaal de roem van de volken, wegens zedelijkheid en godsvrucht. Wij mogen niet ontkennen dat er nog vele rechtvaardigen zijn. Maar heeft ons land niet een grote schuld? Zijn er niet die hun zonde vrijelijk durven uit te spreken, als Sodom? Brandt het vuur van onreine wellusten niet in de boezem van het Nederlandse volk? Getuigen niet zovele verborgen slaapkamers en verborgen hoeken van ontucht? Getuigen hiervan niet de onnatuurlijke zonden, overspel en echtscheidingen? Getuigen de vele ongelukkigen niet hiervan, die door de losbandige jeugd verleid zijn en vruchten van de ongerechtigheid onder het hart dragen!
Ook onze gemeente staat hieraan schuldig. Want ook hier hebben voor de preekstoel moeders gestaan met het zaad dat in ongerechtigheid geteeld was.
God kent ons! God weet wie hierin zonder zonde is. Ook om onreine daden, gebaren, woorden, gedachten, lusten, komt de toorn des Heeren over ons. Hoe zou de profeet ook van ons land niet klagen: De ongerechtigheid van de dochter van mijn volk is groter dan de zonden van Sodom, dat als in een ogenblik omgekeerd werd. Zo’n oordeel zou ook over Nederland kunnen komen. Want, o land, bij u is een grote schuld tegen de Heere uw God!
Zal ik meer dingen noemen om u bij de schuld van het land en zijn inwoners te bepalen? Wij achten dit alles genoeg tot bevestiging.
G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk
(”Leerredenen”, 1850)