Fotograaf Philip Mechanicus zag het bijzondere in het gewone
Goeie foto’s moet je, net als een mop, niet hoeven uitleggen. Dat vond Philip Mechanicus, de in 2005 overleden Nederlandse fotograaf, die nu in het Joods Historisch Museum zijn eerste overzichtstentoonstelling heeft gekregen.
Ruim 150 foto’s vormen het retrospectief van een veelzijdige man, die ondanks zijn uitgangspunt toch vaak bijschriften bij zijn foto’s leverde.
Wat opvalt: vrijwel alle foto’s zijn zwart-wit. Terwijl Mechanicus toch als fotograaf werkzaam was in een periode waarin kleurenfotografie al bestond. Meerdere redenen zijn er aangevoerd. Mechanicus zou het fotografisch proces van a tot z in de hand hebben willen houden; iets wat bij kleurenfilms veel lastiger is. Bovendien was hij kleurenblind.
Maar de mooiste ‘verklaring’ vormt het bijschrift bij een foto waar een zwarte poedel op de voorgrond staat, en op de achtergrond, schuin in het verlengde van de hond, een witte zwaan. „Ik heb het meer op zwart-wit dan op kleur. En daar in de loop van de tijd meer theorieën voor ontwikkeld en bedacht dan mogelijk. Zwart-wit is niet de waarheid want daar heb je niets aan. Zwart-wit is kleurloos.”
Geleende camera
Het retrospectief dat hier hangt, mag dan ”kleurloos” heten, de fotograaf zelf was dat allerminst. Philip Mechanicus werd geboren in 1936, in de Amsterdamse Jodenbuurt. Zijn vader was een Joodse decoratie- en letterschilder, zijn moeder was van oorsprong Duits. Dankzij dit gemengde huwelijk overleefde het gezin de Tweede Wereldoorlog. Philip werd grafisch ontwerper, maar had een fascinatie voor fotografie; met een geleende camera trok hij eropuit. Later zou hij als assistent en leerling in dienst gaan bij diverse fotografen.
Philip Mechanicus hoefde niet ver om mooie beelden te vinden. Hij ging de straat op, de geruïneerde Jodenbuurt in, waar de wederopbouw nog maar net begonnen was, waar de kinderen speelden tussen de puinhopen, en waar het weer kermis was alsof er nooit oorlog was geweest.
Zijn Amsterdamse collectie werk is een monument voor de jaren vijftig en zestig. Je kunt ernaar kijken met een nostalgische blik, maar dat is niet het enige. Mechanicus had een opvallend oog; hij zag het bijzondere in het gewone. Al fotograferend sneed hij dat los van de werkelijkheid, en vroeg op die manier aandacht voor het onaanzienlijke. Een verlaten houten tafel na schafttijd; de verfrommelde broodzakken en lege melkflessen er nog op. Diffuus licht valt door de hoge fabrieksramen over de tafel, blijft liggen op de rand van de flessen. „Door het maken van een foto bevestig en bewijs je dat wat je op een willekeurig moment ziet eens zeker verdwenen zal zijn. Maar of dat tegen die tijd jammer is of iedereen koud zal laten, daar heeft die foto niets mee te maken. De foto is zichzelf geworden.”
Diepere laag
Het aangename van Mechanicus’ bijschriften is dat ze de beelden een diepere laag geven. De foto wordt niet uitgelegd, maar je krijgt gedachten aangereikt die je iets leren over de waarde ervan.
Inderdaad, het doet er niet toe of het jammer is dat de glazen melkflessen verdwenen zijn, of het woord ”schaften” bijvoorbeeld. Maar de foto is tijdloos mooi. Hoewel je dat van Mechanicus eigenlijk ook weer niet mocht zeggen. Als mensen iets mooi noemen, pleitte dat volgens hem meestal niet voor de foto. Een goede foto is de mooiheid voorbij.
Twee teerkannetjes, door Mechanicus vastgelegd in de Spuistraat. Gestolde teer is voorgoed aan de tuiten blijven kleven. ”Onaanzienlijk”, koos de fotograaf als titel. „Zwarte teer. Log en sierlijk tegelijk. Waar zie je nog een teerkannetje?” Philip was taalmens genoeg om aan dat woord met bijzondere klank enkele zinnen te wijden.
De liefde van zijn vader voor typografie is terug te zien in Philip Mechanicus’ werk. Twee krukjes in de sneeuw bijvoorbeeld, waar met vrolijke letters ”soep” en ”koffie” op is geschilderd. ”Koffie” is verbleekt. „Waarom straalt deze soep vreugde uit en die koffie droefenis?” vroeg de fotograaf zich af. „Of is dat in het niet gefotografeerde leven ook zo? Alleen nooit eerder opgemerkt?”
De kinderen die Mechanicus fotografeerde, heeft het Joods Historisch Museum nu gelukkig uitgegeven in een prachtig bundeltje: ”Het straatjongensboek”. De boefjes „op weg naar niets”, met hun (met de hondenschaar?) schuin afgeknipte kuiven, drollenvangers, brilletjes; voor mensen die opgroeiden in de jaren vijftig een feest van herkenning.
Irritant
Ook op de portretkunst had Mechanicus zo zijn eigen visie. Een portretfoto kon volgens hem onmogelijk een psychologische weergave zijn van het karakter van de geportretteerde. In 1979 kreeg Mechanicus van NRC Handelsblad de prestigieuze opdracht om Nederlandse schrijvers en dichters die er op dat moment toe deden te fotograferen. Het werd een boek, ”De pose der natuurlijkheid”. Die titel was ontleend aan een uitspraak van de Britse schrijver Oscar Wilde: „Natuurlijkheid is slechts een pose, de meest irritante die er is.”
De indrukwekkende wand met schrijversportretten (zonder bijschriften of namen, wat zorgt voor puzzelvermaak onder de bezoekers) toont dan ook zorgvuldig geregisseerde portretten. En dat in een tijd waarin het volgens Mechanicus mode was om als fotograaf „ergens in een prullenbak te kruipen, en dan vast te leggen hoe de auteur uit zijn neus peutert.” Maar de meeste auteurs zullen blij geweest zijn met een fotograaf die hun een tegendraads maar waardig portret heeft nagelaten.
Ook toen Mechanicus een paar maanden in Japan verbleef, maakte hij portretten. De Japanners intrigeerden hem, juist omdat al die schijnbaar bewegingloze gezichten voor ons zo op elkaar lijken. Hij vroeg willekeurige voorbijgangers voor hem te poseren, en richtte zijn camera op de neuzen, waarin hij dan wel variatie zag. Het zijn haarscherpe portretten waarin compositie nog meer overheerst dan bij de Nederlandse schrijversfoto’s.
Creatieve geest
Mechanicus zag overal nieuwe mogelijkheden in. Zijn creatieve geest speelde voortdurend in op iets nieuws, dat hij vervolgens trefzeker kon verwoorden. Dat blijkt wel uit een herinnering die zijn vriend en ”esthetisch adviseur” Maarten van Haaff ophaalt in het museummagazine. Deze veel jongere man begeleidde Mechanicus toen hij al oud en ziek was, maar nog steeds fotografeerde. „Hij was aan het kwakkelen met zijn ogen, van één oog liet het netvlies los. Hij vond dat een fantastische ervaring, zo grappig: „Je gelooft je ogen niet. Alsof er posters van de muur vallen. Je kijkt rond en opeens flaf, valt alles naar beneden.””
Je bent kunstenaar of je bent het niet.
De tentoonstelling ”Philip Mechanicus. Fotograaf” is tot en met 27 oktober te zien in het Joods Historisch Museum te Amsterdam. www.jhm.nl
”Eend in een pan”, 1959
„De eend is een eigen leven gaan leiden, geholpen door zijn hopeloze gevangenschap. Decoratief opgelost door een marktkoopman. De toevoeging van een cirkel en een rechthoek, waarin de fotograaf een ovaal en een trapezium ziet, brengt raffinement. Niet helemaal eerlijk tegenover de eend die ook het ongeluk heeft gehad om hier te zijn. Indien de zon had geschenen, zou de foto niet bestaan.”