Pensioenfonds voor huisarts belooft weinig, maar bereikt veel
Weinig beloven, maar veel bereiken. Op die bescheiden wijze probeert het pensioenfonds voor huisartsen zijn deelnemers al jaren een goed pensioen te bieden. De vraag is of dat straks nog kan.
In de gangen van het bestuursbureau van de Stichting Pensioenfonds voor Huisartsen (SPH) heerst dezer dagen een haast serene rust. Veel medewerkers zijn met vakantie. En dat kan ook, want als er één pensioenfonds is waar er de afgelopen maanden geen reden was om de verloven in te trekken, dan is dat wel SPH.
Waar tientallen fondsen dit jaar voor het eerst in hun bestaan de toegezegde pensioenen afstempelden en inflatiecorrecties zeldzaam zijn geworden, is het pensioenfonds voor huisartsen (17.000 deelnemers en een vermogen van ruim 8 miljard euro) in topvorm.
Hier geen kortingen, maar juist een plus in 2013 op de pensioenaanspraken van maar liefst 3,3 procent. En ook qua dekkingsgraad (een veel gehanteerde maatstaf in pensioenenland) noteert het fonds steevast in de hoogste regionen. Met 138 procent ligt die ver boven de 105 procent die toezichthouder De Nederlandsche Bank als minimum ziet en waar –de kortingen van dit jaar ten spijt– grote fondsen als ABP en Zorg en Welzijn nog altijd onder zitten.
De huisartsen Johan Reesink en Joris Verhaar, respectievelijk voorzitter en secretaris van het bestuur van SPH, tonen zich in het stille pand in Driebergen net zo bescheiden als hun eigen fonds. „Die dekkingsgraad is een momentopname en zegt ons eigenlijk niet zo veel”, zegt Verhaar. „Belangrijker is dat het ons lukt om ieder jaar de pensioenen te verhogen. Want kijk, het is niet zo dat deelnemers bij ons een hoger pensioen krijgen dan elders. Sterker, het pensioen dat wij beloven is in eerste instantie zelfs lager. Een huisarts begint bij ons dus met een achterstand. Maar die proberen we door een goed beleggingsbeleid wél ieder jaar wat in te lopen. Met als doel een pensioen dat, gecorrigeerd voor inflatie, overeenkomt met zo’n 70 procent van het gemiddeld verdiende huisartsensalaris.”
Die werkwijze laat zich goed illustreren door wat SPH doet met de binnenkomende premie. Waar bij veel andere pensioenfondsen nagenoeg die gehele premie wordt doorvertaald in hoge gegarandeerde pensioenaanspraken, stopt SPH van iedere ontvangen euro slechts de helft in die ‘gegarandeerde pot’. De rest komt terecht in een andere pot waaruit niets wordt toegezegd en waarmee dus ook wat risicovoller kan worden belegd. Als het meezit, kan op die wijze het aanvankelijk wat lagere pensioen in jaarlijkse stapjes worden verhoogd.
Tot nu toe lukte dat heel aardig. Werd er dit jaar maar liefst 3,3 procent bijgeplust, óók in de crisisjaren 2008 en 2009 wist het fonds de pensioenen met zo’n 2 procent te verhogen. Reesink: „We vergelijken ieder jaar ons rendement met de loonontwikkeling, de levensverwachting en de inflatie. Vervolgens kijken we hoeveel ruimte er is om de pensioenaanspraken te verhogen. Daarbij houden we altijd een ruime buffer aan, omdat we ook in de jaren erna verhogen willen. Onze lijn is om alleen iets uit te delen wat we tot in lengte van jaren kunnen waarmaken. In goede jaren vraagt dat dus om een zekere terughoudendheid. Maar anderzijds geldt ook dat als je niet te veel belooft, je ook niet steeds hoeft bij te sturen.”
Hierdoor is het bij SPH niet nodig om met kunstgrepen, zoals tijdelijke premieverhogingen, de jongere generaties op te laten draaien voor de duurdere pensioenen van ouderen, zegt Verhaar. „Waardeoverdracht tussen generaties heb je altijd, anders ben je nu eenmaal geen pensioenfonds. Maar het is van groot belang dat je zorgt voor een evenwicht tussen leeftijdsgroepen. Jongeren laten betalen voor ouderen kan op de korte termijn wellicht handig lijken, maar uiteindelijk blaas je jezelf op. Want verlies je je jongeren, dan verlies je je pensioen.”
De vrij succesvolle maar ook stabiele werkwijze van SPH is pensioendeskundigen niet ontgaan. Zo noemde Theo Kocken, hoogleraar risicomanagement en pensioenexpert van adviesbureau Cardano, het huisartsenfonds in de huidige tijd van pensioenmalaise een voorbeeld van hoe het wél moet.
Toch is het nog maar de vraag of het fonds kan blijven doen wat het nu doet. Dat heeft te maken met de conceptplannen die staatssecretaris Klijnsma (Sociale Zaken) vorige maand bekendmaakte en die het huidige pensioenstelsel, de afgelopen jaren gekenmerkt door welhaast permanente onrust, robuuster moeten maken.
De twee smaken (zie kader) waaruit fondsen volgens Klijnsma zullen moeten kiezen, bieden SPH geen ruimte om het huidige beleid te continueren, zegt Reesink. „Welke model we ook kiezen, we zullen moeten veranderen. In het ene geval moeten we fors meer pensioen garanderen en meer risicomijdend gaan beleggen, waardoor de kans bestaat dat er hierdoor nog slechts een schamel pensioen resteert. In het andere geval wordt de uitkomst van de pensioenregeling veel onzekerder en is de kans groot dat je het ene jaar de pensioenen verhoogt, om ze het jaar daarop weer te moeten verlagen. Dan maak je het emotioneel wel erg lastig voor je deelnemers.”
De bestuursleden zullen het niet hardop zeggen, maar je ziet het hen denken: het zou toch wat zijn als júíst een fonds dat de afgelopen jaren ondanks alle tegenwind goed heeft gepresteerd, straks wordt afgestraft door het nieuwe stelsel? Verhaar: „Wat wij nu doen is niet onaantastbaar. Maar als we moeten vernieuwen, moet dat wel leiden tot een verbetering. En dus niet tot een verslechtering van de huidige regeling, die voor ons goed functioneert en door de deelnemers als zeer prettig wordt ervaren. Ik kan me werkelijk niet voorstellen dat je zoiets als toezichthouder wilt.”
SPH houdt daarom de hoop dat het zijn bestaande pensioenbeleid, met een ‘hard’ en een ‘zacht’ deel in feite een combinatie van de door Klijnsma voorgestelde systemen, kan behouden. Verhaar: „De nu voorgestelde verandering lijkt vooral bedoeld om de problemen uit het verleden bij andere fondsen op te lossen. Maar de vraag is: kijken we dan nog wel voldoende naar de toekomst?”
Twee smaken
Het ooit als stevig beschouwde pensioenbastion vertoont krimpscheuren. Door de lage rente, een stijgende levensverwachting en niet zelden een onverstandig beleggingsbeleid, staan veel pensioenfondsen er beroerd voor. Beloftes die in het verleden zijn gedaan, kunnen niet altijd worden waargemaakt. Daardoor moest er onlangs voor het eerst in de pensioenhistorie door grote fondsen worden gekort op de pensioenen. Een nieuw stelsel, dat in 2015 ingaat, zou beter bestand moeten zijn tegen dergelijke schokken. In de plannen die staatssecretaris Klijnsma ter consultatie naar de Kamer en de pensioensector heeft gestuurd, zullen de fondsen een keuze moeten maken tussen twee soorten contracten in plaats van één nu: namelijk een nominaal en een reëel contract.
Kiest een fonds voor het nominale pensioencontract, dan kiest het voor een regeling waarbij harde beloftes worden gedaan over de hoogte van het toekomstige pensioen in euro’s. Daarbij moeten wel flink hogere buffers worden aangehouden dan nu. Het voordeel is dat de kans dat er op dit pensioen wordt gekort erg klein is. Belangrijk nadeel is echter dat het pensioen in de regel niet wordt aangepast voor inflatie (dit mag wel, maar alleen in ruil voor nog hogere buffers), waarmee de kans groot is dat deelnemers er bij hun pensionering fors minder voor kunnen kopen.
Bij het reële contract stijgen de pensioenen wel mee met de inflatie, waardoor de koopkracht van het pensioen op peil blijft. Tegenover die hogere ambitie staat echter ook een hoger risico, waardoor het voorgespiegelde pensioen direct ook minder hard is dan in de nominale variant. In dit contract zijn pensioenen mogelijkerwijs dus hoger, maar ook onzekerder.
Pensioenfondsen hebben nog een kleine maand de tijd om op de plannen te reageren. De eerste geluiden zijn dat zowel fondsen als pensioenexperts het geen verbetering vinden.