David Shambaugh: China is niet geschikt als wereldmacht
China’s economische macht zal ervoor zorgen dat het Amerika als wereldmacht gaat verdringen. In tal van peilingen onder burgers komt die verwachting naar voren en velen van hen huiveren bij dat vooruitzicht. Niet nodig, vindt Chinakenner David Shambaugh. „China is ongeschikt als wereldmacht.”
Gaat China de rol van Amerika als wereldleider overnemen? De Amerikaanse sinoloog Shambaugh gelooft er niets van. Zijn boek ”China goes global” (Oxford 2013) gaf hij de veelzeggende ondertitel ”The Partial Power”, de halfslachtige wereldmacht, mee.
Wat is dat eigenlijk, een wereldmacht? Dat is een land dat leiding neemt bij het oplossen van wereldwijde problemen en in staat is andere landen daarin mee te krijgen. Welnu, op geen enkel terrein ziet Shambaugh China zó te werk gaan. Chinezen zijn tot in ieder hoekje van de wereld te vinden, daarover geen misverstand, maar van grote invloed is nergens sprake.
Wat daarachter steekt wordt duidelijk zodra de wijze waarop Chinezen diplomatie bedrijven in het vizier komt. „Chinese diplomaten schitteren in het vermijden van risico’s, zijn in hoge mate passief en reactionair, maar leidinggeven? Dat is er niet bij”, stelt Shambaugh.
Een voorbeeld daarvan is het zespartijenoverleg met Noord-Korea, bedoeld om dit land van zijn kernwapens af te helpen. Het is een Chinees initiatief, maar het komt al jaren geen steek verder. „De Chinezen faciliteren bij het overleg, maar nemen er niet gezaghebbend de leiding.”
Ook in het algemeen geldt dat het regime altijd heel goed weet wat het niet wil en waar het tegen is, maar wat het dan wél wil blijft meestal verborgen.
Eigen belangen
Intussen zijn Chinezen diplomatiek wel uiterst actief en zijn ze steeds meer betrokken bij tal van internationale instellingen en organisaties, maar dat alles is enkel gericht op het behartigen van eigen belangen.
Al jaren roept het Westen Peking op meer bij te dragen aan ‘global governance’, het meehelpen oplossen van internationale problemen, maar China staat daar buitengewoon wantrouwend tegenover. Een belangrijke reden daarvoor is dat het de huidige internationele orde als eenzijdig westers/Amerikaans gedomineerd ziet –vanwege de nadruk op democratie, mensenrechten en het afstraffen van autoritaire regimes– en aan die orde wenst het niet mee te bouwen. Vooral de oproep om zich als een „verantwoordelijke wereldmacht” te gaan gedragen, wekt bij de Chinezen wrevel. Ze zien er een poging van het Westen en met name van de VS in om China aan de ketting te leggen en zijn machtspositie te ondermijnen.
Vanaf 2008 zijn de Chinezen bezig met een tegenoffensief. Zo doen ze inmiddels optimaal mee in vrijwel alle internationale organisaties, maar zijn ze uitermate selectief bij het naleven van de regels, proberen ze eigen mannetjes en vrouwtjes op belangrijke posten te krijgen om zo van binnenuit aan invloed te winnen. Tegelijkertijd werkt China aan de oprichting van alternatieve instellingen en organisaties die moeten zorgen voor een „eerlijker” verdeling van de macht op het wereldtoneel. Shambaugh: „Bij alles wat ze doen worden de nationale kosten en baten zorgvuldig afgewogen en speelt het bijdragen aan het wereldwijde collectieve belang geen enkele rol.”
Passagier
De rol die China speelt is wel vergeleken met een passagier in een auto. „China was gewend om als het ware op de achterbank te zitten en zich te láten rijden. Maar vanwege zijn groeiende economische macht verwachtte iedereen dat hij naast de chauffeur zou komen zitten en met behulp van een routekaart zou laten weten hoe en waarheen er gereden moest worden.” De volgende stap zou zijn dat hij het stuur overneemt. Maar dat laatste is niet gebeurd. Peking geeft er zelfs de voorkeur aan om op de achterbank te blijven en vanaf die plek bevelen te geven.
„China maakt deel uit van de internationale gemeenschap, maar slechts in formele zin. Normatieve integratie –dat wil zeggen dat een land deelt in de waarden en normen die de internationale gemeenschap voorstaat– blijft toekomstmuziek en waarschijnlijk zal het er bij China nooit van komen.”
Het gebrek aan interesse in wereldwijde problemen en de oplossing ervan herleidt Shambaugh tot de politieke en sociale cultuur in China zelf. Zo vertoont ook de Chinese samenleving een groot gebrek aan gemeenschappelijk gedeelde waarden. Van wederzijds vertrouwen onder Chinezen is volgens de Amerikaanse hoogleraar nauwelijks sprake. Ook Chinese burgers blinken uit in onverschilligheid jegens de publieke zaak en kennen nauwelijks zoiets als een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. „Een land met zo’n samenleving is niet geschikt om internationale verantwoordelijkheid op zich te nemen.” En dat komt ook omdat de kijk op en beleving van de eigen samenleving die op de wereld bepaalt, waar volgens Chinezen dus ook geen sprake kan zijn van een (internationale) gemeenschap, maar eerder sprake is van anarchie en van wetteloosheid.
Een tweede factor die meespeelt is wat Shambaugh „het transactiekarakter van persoonlijke relaties” noemt. Iedere dag en overal in China worden gewone sociale contacten omgezet in uitwisselingen van diensten en goederen. Publieke goederen, gezamenlijk bezit is er onbekend. Chinezen zijn daarom constant op zoek naar persoonlijk voordeel in hun relaties. Shambaugh ziet hier de oorsprong van de tamelijk egoïstische kosten-batenmentaliteit van Chinese diplomaten.
Laat niemand denken dat China ooit een verantwoordelijke internationale deelnemer op het wereldtoneel zal worden, waarschuwt Shambaugh. Bijdragen op het wereldtoneel zullen altijd selectief blijven en zeer beperkt.
Supermarktgedrag
Toch zijn Chinakenners het onderling niet eens over dit punt. Zo is er een groep die China wel degelijk op den duur ziet integreren in de internationale gemeenschap, inclusief de acceptatie van de daar heersende normen en waarden. Een andere groep is pessimistischer en verwacht dat Peking pragmatisch zal blijven en „supermarktgedrag” zal blijven vertonen: het selectief oppikken van wat het zelf kan gebruiken. Een derde groep is cynischer en denkt dat China zijn tijd afwacht om de in zijn ogen liberale internationale orde naar zijn hand te zetten.
Shambaugh zelf mag dan nogal pessimistisch klinken, dat weerhoudt hem er niet van om westerse landen op te roepen om Chinese ambtenaren en diplomaten te trainen en op te leiden. „Nu China bij ons aan tafel zit en formeel lid is van ‘de internationale club’ moeten we ons volop richten op de normatieve kant van China’s integratie: overdracht van normen en waarden op het gebied van de media, de rechtsstaat, mensenrechten.”
Een bepaalde optie wijst hij radicaal af en dat is ”containment”, indamming van China. Fel trekt hij van leer tegen diegenen die dit voorstaan. Containment is gevaarlijk (want het kan leiden tot een militaire confrontatie) maar ook een zot idee, vindt Shambaugh, omdat China al meedoet in alle internationale organisaties en zijn invloed dus onmogelijk kan worden ingedamd.
China is arrogant en angstig tegelijk
Welke factoren spelen een rol bij de invulling van China’s optreden in het buitenland? David Shambaugh noemt er enkele.
Het verleden speelt een dominante rol. Bijvoorbeeld in het sinocentrisme, dat tot op vandaag sterk is ontwikkeld en een besef van culturele superioriteit inhoudt.
Het aangaan van ongelijke relaties met omringende landen (het zogenaamde tribuutsysteem, waarbij landen aan Peking schatplichtig zijn) heeft ook oude papieren. Het zorgde in het verleden voor problematische verhoudingen met buurlanden, in het bijzonder met Rusland, Japan en Vietnam. Vandaag de dag zijn de buren precies vanwege deze traditie uiterst wantrouwend jegens China.
Bij buitenlandse bezoeken zijn Chinese leiders erop gebrand aan de eigen bevolking te laten zien dat ze met respect en hoge achting worden ontvangen. Chinese media zorgen daar ook altijd voor: steevast tonen ze Chinese leiders relaxed en vol zelfvertrouwen, terwijl hun gasten juist onzeker en ongemakkelijk worden neergezet. ”Face-diplomacy”, uiterlijk vertoon in contacten met het buitenland, is nu eenmaal van groot belang.
Obessief
China kent een bijna obsessieve drang om zich als een gerespecteerde staat te tonen aan de buitenwereld, en dat vindt weerklank onder de bevolking. Vanuit de samenleving komen oproepen om spierballen te tonen aan het buitenland. Chinees nationalisme, en dan vaak in zijn negatieve xenofobe gestalte en gericht tegen de „vreemde andere”, is een vuur dat diep in de samenleving brandt en bij tijd en wijlen hoog opvlamt.
Van belang is ook dat Chinese diplomatie altijd in dienst staat van de economische ontwikkeling van het land – veel meer dan in andere landen. Dat geldt ook voor de alleenheerschappij van de Communistische Partij. De Amerikaanse sinoloog David Shambaugh zegt hierover: „Het Chinese beeld is dat de partij een einde heeft gemaakt aan „de eeuw van schaamte en vernedering” (de 19e eeuw), waarin westerse en Japanse „imperialisten” China knechtten. En juist daarom raakt de huidige relatie met Japan en het Westen nog altijd een gevoelige snaar, omdat die aan het bestaansrecht van de partij refereert. Kritiek uit deze hoek ligt uitermate gevoelig.”
Ten slotte staat diplomatie in dienst van China’s nationale veiligheid en daarmee wordt voor alles de interne orde en rust bedoeld. „Vanouds leeft er onder de Chinese machthebbers vrees voor systematische ondermijning door het Westen, bekend onder de term „vreedzame evolutie”, waarin de eenpartijstaat zich geleidelijk ontwikkelt tot een westerse liberale staat.”
China lijdt aan een acute vorm van paranoia, concludeert Shambaugh in zijn studie over China als grootmacht. Het leeft in grote onzekerheid over het voortbestaan van de eenpartijstaat, en is daarom steevast uitermate nerveus en agressief zodra gevoelige kwesties als Tibet, Taiwan, de groei van het christendom of mensenrechten te sprake komen.