Jongeren leggen geëmotioneerd een witte roos in Kamp Westerbork
WESTERBORK. „Sjalom Nederland, sjalom.” Ruim 140 kinderen leggen een witte roos op de rails van het herinneringsmonument in voormalig Kamp Westerbork. Tranen biggelen over de wangen. Een emotioneel protest tegen Jodenhaat.
Donderdag. De zon brandt. Stil lopen zo’n 140 kinderen, 80 begeleiders en 8 motoragenten van ”Ome Joop’s Tour” over het terrein van Kamp Westerbork. Rechtdoor, langs het huis van de kampcommandant. Allen hebben een witte roos in de hand. Voorop lopen opperrabbijn Binyomin Jacobs en vertegenwoordigers van de Joodse gemeente Arnhem.
De kinderen maken met Ome Joop’s Tour een fietstocht door Nederland. Vanuit Arnhem, via Deventer, Hellendoorn en Beilen naar Heerenveen. Vervolgens met de bus naar Kaatsheuvel –fietsen in de vrachtwagen– en via Oss weer fietsend naar huis. „Een tocht van tien dagen en 500 kilometer”, verklaart organisator Marcel Legerstee (51) uit Arnhem.
De 63e editie van de fietstocht voor kinderen uit achterstandswijken in Arnhem en omgeving heeft dit jaar een bijzonder tintje. Uit verontwaardiging over antisemitische uitspraken van Turkse jongeren uit Arnhem maakt ‘Ome Joop’ een tussenstop in voormalig Kamp Westerbork, waar in de oorlog 107.000 mensen zijn gevangengehouden, voornamelijk Joden. Ruim 102.000 van hen keerden nooit terug.
De Turkse jongeren vertelden begin maart in het NTR-televisieprogramma dat zij „tevreden zijn met Hitlers werk”, dat „alle Joden mogen worden afgeslacht” en dat „het doden van vrouwen of een zes maanden oude baby niet erg is, zolang het Joden zijn.” De uitspraken leidden tot wereldwijde verontwaardiging. Een van de jongeren heeft een taakstraf gekregen.
Verzet
De organisator van Ome Joop’s Tour –genoemd naar oprichter Joop Legerstee, vader van de huidige organisator– sprak in de lift zijn buurman, Leo Vosdingh van de Joodse gemeente in Arnhem. In no time was een plan geboren. De fietstoer zou Westerbork aandoen. Uit protest tegen het antisemitisme. „We moeten dit de kop indrukken.”
In het kamp –op de rails, vóór het stootblok– krijgt Jacobs het woord. „We willen hier vandaag respect tonen voor al degenen die zijn heengegaan in 40-45”, klinkt de stem van de rabbijn krachtig. „Op deze plaats zijn Nederlanders op transport gezet, alleen omdat ze Joods waren.”
Jacobs –zwarte hoed, witte baard– legt uit dat de arrestanten soms een paar dagen, soms een jaar in het doorgangskamp verbleven. „Duizenden werden in beestenwagens naar concentratiekampen afgevoerd, waar ze in gaskamers werden vermoord.”
De kinderen luisteren stil, aandachtig, aangedaan. Jacobs legt hun een vraag voor. „Denken jullie dat dit weer kan gebeuren?” „Nee”, zeggen enkele kinderen. „Ja”, roepen anderen.
„Het kan zomaar weer gebeuren”, verzekert de rabbijn. „Heel vaak word ik op straat uitgescholden voor ”vuile rot-Jood”. Door mensen die mij helemaal niet kennen.”
Jacobs wijst naar de omhooglopende rails aan het eind van het monument. „Waar leiden die naartoe?” Schril steken de twee uiteinden van de spoorstaven in het niets. „De mensen die hier in de wagons werden gestouwd, verdwenen uiteindelijk via de schoorstenen van de verbrandingsovens in de kampen in het niets. Ook kinderen zoals jullie. Kinderen die hier graag bij hadden willen zijn, maar vermoord zijn.”
De rabbijn roept de kinderen op zich te verzetten tegen haat en pestgedrag. „Wij accepteren dit niet. Klopt dat?” vraagt hij. „Jáááh”, klinkt het in koor. Jacobs wijst op de betekenis van het woord sjalom: hallo, doei, vrede. Sjalom heeft volgens hem ook een diepere betekenis dan alleen de afwezigheid van oorlog. „Volmaakte vrede kan er alleen zijn als er werkelijk sjalom is, als we elkaar respecteren.”
De rabbi stelt kinderen voor samen uit te spreken: „Sjalom Nederland, sjalom.” Uit dik 230 kelen klinkt het vervolgens: „Sjalom Nederland, sjalom.” Plechtig, als een belijdenis.
Na de toespraak van de rabbijn schalt een trompet over het kamp. Frank Steenstra speelt ”The Last Post”. Dan daalt stilte neer over de beladen plek, over het monument, over de kinderen. Een minuut lang. Uit respect.
Alle kinderen leggen een witte roos. Op de rails, naast de rails. Een roos, van de Joodse gemeente Arnhem, uit protest tegen haat, Jodenhaat in de wereld. Meerdere kinderen raken geëmotioneerd. Tranen biggelen over de wangen. „Dit mag nooit weer gebeuren”, zeggen Sven, Jordy en Said. „Dit is gewoon niet normaal. Wat heeft Hitler hiermee bereikt?” Jordy snikt.
„Iedereen is toch hetzelfde”, vraagt Sven zich af. „Iedereen heeft toch gewoon rood bloed? Ook de koningin. Iedereen is gelijk, ook al heb je een andere huidskleur of een ander geloof.” Hij wijst naar het monument. „Deze mensen hebben er toch ook niet voor gekozen om Joods te zijn?”
Bij een monument iets verderop zoeken kinderen steun bij elkaar in de schaduw. De een wrijft de ander over de rug. Een derde omhelst z’n vriendje. Geschokt. „Dit had ook mij kunnen overkomen.”
Indrukwekkend
De nichtjes Iris en Fenne lopen stil weg. „Indrukwekkend”, zeggen de twee over de plechtigheid. „Ik kan me bijna niet voorstellen dat dit in de oorlog écht is gebeurd.” Ze verbazen zich over de emoties. „Moet je zien, van die stoere jongens staan hier ineens zomaar te huilen.”
Rabbijn Jacobs toont zich verrast na afloop. „De kinderen zijn gebroken. Aangrijpend. Dit laat een onuitwisbare indruk achter. Meer dan ik had verwacht. Ik had niet de bedoeling hen te laten huilen, maar ik heb blijkbaar wel iets mogen overdragen”, stelt hij dankbaar vast. „Iets wat van vitaal belang is voor de rest van hun leven.”
De kinderen vertrekken, de rozen blijven.