Seldenrijk (NPV): KNMG redeneert niet vanuit kind
UTRECHT. Duidelijkheid bieden aan artsen rond de levensbeëindiging van pasgeborenen met een ernstige handicap. Dat is het doel van een woensdag verschenen handreiking van artsenorganisatie KNMG. „Dit is het in procedures vatten van de dood.”
Mag een arts spierverslappers toedienen aan een pasgeborene die in de stervensfase verkeert? Jazeker, meent de KNMG. Ingewikkelder is voor de artsenorganisatie de vraag of daarbij sprake is van normaal, niet-meldplichtig medisch handelen. Het hangt af van de omstandigheden, zegt het woensdag verschenen rapport.
Soms wordt de behandeling van een zwaargehandicapte pasgeborene gestaakt omdat er geen perspectief is en langer doorgaan disproportioneel is. Gaf een arts daarvoor al spierverslappers en gaat hij daar na het niet-behandelbesluit mee door, dan is er volgens de KNMG niets aan de hand.
Artsen kunnen ook pas spierverslappers geven nadat ze gestopt zijn met behandelen. Bijvoorbeeld omdat ze zien dat de baby zich ongemakkelijk voelt. Of omdat ze het stervensproces op verzoek van de ouders willen bekorten. Volgens de KNMG is dat wel actieve levensbeëindiging en dus ook meldplichtig. Maar, zegt de artsenorganisatie, als de meldende arts de spierverslappers zorgvuldig geeft, hoort hij vrijuit te gaan en niet strafrechtelijk te worden vervolgd.
„Een uitermate diffuus geheel”, noemt dr. R. Seldenrijk, directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV) het advies. „Een stervend kind spierverslappers geven, kan een vorm zijn van medisch zorgvuldig handelen. Dat deel ik met de KNMG. Uit het dossier moet dan wel blijken dat zo’n besluit is genomen op medische gronden, bijvoorbeeld vanwege ernstige benauwdheid. Voor mij ligt de grens bij een goede indicatie, maar in het rapport vind ik dat helaas niet terug. De KNMG redeneert niet vanuit het kind.”
Of de spierverslappers ook al voor het staken van de behandeling werden gegeven, noemt Seldenrijk een procedureel, niet-inhoudelijk argument. „Dat zegt niets over de indicatie. De KNMG is duidelijk niet van mening dat het toedienen ervan opnieuw moet worden overwogen en verantwoord na een niet-behandelbesluit. De ruimte om op oneigenlijke gronden spierverslappers te geven, blijft zo bestaan.”
Het overlijden met spierverslappers bespoedigen, alleen omdat artsen zien dat de baby pijn lijdt of omdat de ouders het stervensproces niet langer kunnen aanzien, is een zorgelijke ontwikkeling, aldus Seldenrijk. „De KNMG roept deze helaas geen halt toe. Integendeel, men vindt dat dit moet kunnen. Maar pijn bij een pasgeborene is nog geen uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Een baby heeft nog geen bewustzijn of levenservaring, laat staan een geïntegreerd herinneringsvermogen. En dat ouders onder de situatie lijden; dat kan toch geen criterium zijn?”
Diverse artsen toonden zich onlangs bezorgd over de zorgvuldigheid waarmee besluiten tot levensbeëindiging worden genomen. Seldenrijk vreest dat de discussie daarover met dit rapport in de kiem wordt gesmoord. „Suggesties om de besluitvorming aan te scherpen, blijven onbesproken. Dan denk ik aan het voorstel om pas voor levensbeëindiging te kiezen nadat de pijn is gemeten en geregistreerd. En nadat de ouders met ouderverenigingen in contact zijn gebracht. Daar is niets mee gedaan.” Dubieus vindt Seldenrijk het tijdstip waarop het rapport verschijnt. „Ik begrijp niet waarom de levensbeëindiging al procedureel moet worden dichtgetimmerd, voordat de richtlijn voor palliatieve sedatie bij kinderen, die bijna klaar is, is gepresenteerd.”
Ouders die redeneren vanuit een levendbeschermend perspectief komen er aldus Seldenrijk bij de KNMG bekaaid van af. „Het rapport adviseert artsen alleen om in de richting van deze ouders te benadrukken dat ze alles hebben gedaan wat in hun vermogen lag om het kind te redden. Maar wat betekent dat concreet? Het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam heeft een heel mooi stappenplan, waarbij de behandeling pas wordt gestaakt nadat de arts tekst en uitleg heeft gegeven aan de ouders én hun vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld een predikant. Helaas mis ik in dit rapport ook een aansporing aan alle ziekenhuizen om met zo’n handvat aan de slag te gaan.”