Rita Schweibes overleefde concentratiekamp in Oekraïne
Als kind begroef ze haar moeder in een massagraf. Een geschonken aardappelzak beschermde haar in de oorlogsdagen tegen de koude van de Oekraïense winter. Rita Schweibes: „Wij wilden blijven leven, want zo zijn we geschapen.”
De voorjaarszon brandt ongenadig. De minibus hobbelt echter onverdroten voort over gladde kasseien – meter na meter. Aan weerszijden strekt zich het onmetelijke Oekraïense akkerland uit. Felgele koolzaadvelden kleuren de horizon, slechts af en toe doorsneden door een snelstromende rivier.
De keien gaan over in asfalt, doorspekt met talloze gaten. Huisjes komen in zicht. Vervallen schuurtjes, toilethokjes en waterputten in de tuin. Dan –plotseling– een reeks oude paardenstallen, sommige half ingestort. Daar houdt de wagen stil. En daar begint Rita Schweibes te vertellen over haar tocht over de Weg des Doods in december 1941.
Duizenden Joden werden tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit Tultsjin naar het concentratiekamp Petsjora gevoerd. Veertig kilometer lopen, opgejaagd door Duitse en Roemeense soldaten. Waar nu asfalt en keien zijn, was toen modder en stof. „Wie niet verder kon, werd ter plekke doodgeschoten”, zegt Rita.
Monument
„Hier sliepen we”, wijst de hoogbejaarde Oekraïense naar de leegstaande paardenstallen. „Dit was de eerste etappe van de Weg des Doods. Toen we ’s morgens wakker werden waren er veel doden. Sommigen hadden uit pure wanhoop zelfmoord gepleegd.”
Asfalt wordt weer keien. De weg versmalt zich tot een pad dat een bos in leidt. Ver weg van de bewoonde wereld, want de nazi’s stelden geen prijs op pottenkijkers. Ten slotte wordt het woud zo dicht dat de bomen elkaar raken.
Diep in het bos doemt plotseling een monument op. Een treurende Joodse moeder. „Voor de duizenden onschuldige Joden die door het vuur van de Holocaust zijn verteerd”, staat op een plaquette te lezen.
Schuin achter het monument ligt een diepe greppel. „Daar had ik moeten liggen”, vertelt Rita. „Dit graf was gedolven voor de laatste Joodse gevangenen van Tultsjin. En voor mij. Maar de Almachtige was genadig. Kort nadat deze kuil was gegraven hadden de Duitsers bevel gekregen dat ze niemand meer mochten executeren.”
De greppel mag dan ongebruikt zijn, de vlakte achter het monument is dat bepaald niet. „Onder ons liggen duizenden mensen die hadden willen blijven leven”, zegt Rita. „Het enige kwaad dat ze hadden gedaan, was dat ze Joden waren.”
Drie kogels
De Joodse vrouw vertelt verder. Over haar vader, die als een van de eerste Joden van Tultsjin werd vermoord. „Hij dreef ruilhandel langs de straat om voor zijn gezin te zorgen. Drie kogels – en hij was er niet meer.”
Een maand na haar vader stierf ook haar moeder. Ze werd in het massagraf achter het monument gegooid. „Dáár, in die hoek ligt ze”, wijst Rita. „Mijn broer en ik moesten haar begraven. We hebben maar een beetje aarde over haar heen gestrooid.”
Voor Rita ging het leven verder in het concentratiekamp van Petsjora. „Ik kan niet onder woorden brengen wat we hebben meegemaakt. Elke dag was een strijd om te overleven. Mensen stierven massaal. Ménsen? Liever gezegd: levende lijken. Op gezette tijden kwam de dodenkar langs. Gevangenen dienden als trekpaarden. Soms vielen er ledematen van de wagen af.”
Zonder vader en moeder was Rita op bedelen aangewezen om in leven te blijven. „Dat mocht officieel niet, maar je moest wát. Ik weet nog dat een politieman mij met een bijl raakte toen ik eens om eten vroeg. Dat litteken heb ik nog steeds. Ik dacht elke dag: dit is de laatste dag van mijn leven.”
Gemalen kersenpitten stonden er vrijwel dagelijks op het menu. „Maar soms kwamen we ook met varkensvoer terug”, vertelt Rita. „Af en toe stopte een oud vrouwtje ons iets toe. Toen het winter werd, kreeg ik een afgedankte aardappelzak om aan te trekken. Dat heeft me het leven gered, want het was verschrikkelijk koud.”
Kannibalisme
De honger in het kamp dreef mensen tot wanhoop. „Ik heb meer keren kannibalisme gezien”, herinnert Rita zich. „Van een overleden vrouw uit een ander dorp werden de borsten afgesneden en opgegeten. Een klein meisje lag dood langs de weg in de sneeuw. Iedere keer als er mensen langs kwamen, sneden ze een klein stukje van haar af om op te eten.”
De dood stempelde het leven in Petsjora. Maar op een huiveringwekkende manier raakte je er ook aan gewend, aldus Rita. „Kinderen gooiden met lichaamsdelen. Sommige moeders waren zó geschokt dat ze ter plekke een hartstilstand kregen.”
Rita is uitgepraat. Voor de zoveelste keer heeft ze zichzelf teruggebracht naar de verschrikkingen van de oorlog. „Maar”, benadrukt ze, „beleven en vertellen zijn twee totaal verschillende dingen. Gelukkig was ik destijds jong, anders had ik het niet kunnen trekken.”
Zacht, bijna onhoorbaar, spreekt Rita een gebed uit bij het monument. Dan loopt ze naar de hoek van het massagraf waar haar moeder begraven ligt. „Ik heb haar verteld dat er gasten zijn die haar verhaal wilden horen. Wij behandelen de doden als de levenden.”
Naar Israël emigreren heeft de Oekraïense Jodin nooit overwogen. „Wat moesten ze met mij?”
„We hebben Hitler overwonnen”
Meer dan 65 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog komen ze voor het eerst terug op de plaats waar ze de oorlog hebben overleefd. „We hebben Hitler overwonnen.”
Gebroederlijk wapperen drie vlaggen naast elkaar: de Joodse davidsster, het Oekraïense blauw-geel en de Nederlandse driekleur. Ze vormen het decor van een Holocaustmonument dat de stichting Christenen voor Israël diep in de bossen van de Oekraïense provincie Vinnitsa onthult.
Het is niet de eerste keer dat er zo’n monument wordt onthuld en het zal ook niet de laatste keer zijn, benadrukt rabbijn Shaul in een korte toespraak. „Elke keer als we als Joden en christenen op dit soort plekken staan, hebben we het heel moeilijk. We zullen nooit kunnen begrijpen wat er is gebeurd. Maar aan de andere kant: het Joodse volk blijft groeien en mensen blijven dromen.”
Halverwege de ceremonie klinkt het geronk van een automotor. Vier mensen voegen zich bij het gezelschap. Bejaarde Israëliërs die als kind de oorlog in Oekraïne hebben overleefd. Voor het eerst bezoeken ze de plaatsen waar ze aan de vervolging door de nazi’s zijn ontkomen.
Lila Glaser werpt zich huilend in de armen van haar neef Pavel. Ze had hem tot voor kort dood gewaand. Via Skype kwam ze hem onlangs op het spoor. Nu ontmoet ze hem in levenden lijve.
Als een van de eerste Joden uit de toenmalige Sovjet-Unie arriveerde Lila in 1973 in Israël. „Het was zo mooi en stil”, herinnert ze zich de aankomst in Tel Aviv. Aan de balie vroegen ze: Waar wil je naartoe? Overal in Israël zijn de deuren altijd voor me opengegaan.”
Aleksandr Visnivitsjv emigreerde pas in 2004 naar Israël. Het grootste deel van zijn familie werd in de oorlog uitgemoord. De bevrijding ervoer hij dan ook als „vreugde met tranen in de ogen.”
Teruggaan naar Oekraïne is voor Visnivitsj echter geen optie. „Vergelijk Israël maar met je handen. Je kunt van ze houden of ze lelijk vinden. Maar je kunt er niet buiten.”
Veel heeft de bejaarde Israëliër over de oorlog gepraat. Maar nog altijd spelen de emoties op als hij over het verleden begint. „We hebben zo veel pijn gehad. Bij de opening van het monument in het bos was ik bang dat ik zou gaan huilen. Een man wordt geacht geen zwakheid te tonen. Dus
ik dacht: laat ik de dag maar niet verpesten.”
Lange tijd heeft het viertal geworsteld met het waarom van de Holocaust. Als de vraag concreet wordt gesteld antwoordt Ida Sjoicher veelzeggend in het Duits: „Es gibt keine Antwort.”
Alle vier zijn ze na de oorlog in Duitsland geweest. Met gemengde gevoelens kijken ze op die bezoeken terug. Lila: „Toen we over Duitsland vlogen keek ik naar de bergen. Ze waren staalblauw. Ik dacht bij mezelf: zelfs de bergen zijn hard.”
Vergeving? Lila is mild. „Ik heb een boek geschreven over het liefhebben van de liefde. Daarom bid ik voor de kinderen van mijn vijanden.”
Toch schreef Lila in het gastenboek in het voormalige huis van Adolf Eichmann: „Ik heb het getto overleefd. Ik heb gestudeerd en kinderen gebaard. En ik woon in Jeruzalem. Wij hebben Hitler overwonnen.”
Aleksandr wil weinig van vergeving weten. „Ik kan mijn vijanden niet liefhebben, want ze zijn dood. En voor de nazi’s en het fascisme is geen vergeving mogelijk.”
En de herinnering? Tania droomt niet meer over de oorlog. „Maar ik leef nog dagelijks met de gedachten.” Ze toont een stapeltje brieven uit de oorlogsjaren dat ze altijd bij zich draagt. „Die kus ik elke dag.”
Vertellen over de oorlog valt Tania niet zwaar. „Het doorgeven van de geschiedenis is rijkdom, het maakt blij. En ik wist niet dat ik op zo’n hoge leeftijd nog zulke mooie ontmoetingen zou hebben.”
Shoah in Oekraïne
De Jodenvervolging door de nazi’s eiste in Oekraïne een ongewoon zware tol. Zo’n 1,5 miljoen Joden lieten tussen 1941 en 1944 het leven.
In tegenstelling tot West-Europa, waar Joden massaal naar de vernietigingskampen werden gestuurd, werden Joden in Oekraïne doodgeschoten of stierven ze door uitputting, honger en ziektes.
Oekraïne telt duizenden massagraven en er worden nog steeds nieuwe ontdekt. Het bekendste massagraf is Babi Yar, net buiten Kiev. In dit ravijn werden tussen de 100.000 en de 150.000 Joden vermoord.