Iraakse burgeroorlog is al begonnen – in Syrië
Al-Qaida is in Irak terug van weggeweest. Een nieuwe burgeroorlog lijkt een kwestie van tijd. De afgelopen weken was er een ongekend groot aantal aanslagen en geweldsexplosies in het land.
Tijdens de kerstdagen van 2012 braken er plotseling massale protesten uit in Ramadi, de hoofdstad van de Iraakse provincie Anbar. Anbar ligt ten noordwesten van Bagdad, grenst direct aan Syrië en vormt met enkele omringende provincies het demografische zwaartepunt van de soennitische minderheid in Irak. Het is een gebied waar van oudsher tribale verbanden het maatschappelijk leven bepalen en waar stamoudsten vaak de dragers zijn van zowel politiek als religieus gezag.
Het was in deze soennitische provincies dat het Amerikaanse leger na de invasie in 2003 op het hevigste verzet stuitte, waarvan de stad Fallujah het symbool werd.
Het Ba’athregime van voormalig president Saddam Hussein had in deze soennitische provincies zijn machtsbasis. De stammen die er woonden, genoten allerlei privileges. Hun strijd tegen het Amerikaanse leger na 2003 was in eerste instantie vooral een reactie op het verlies van hun machtsmonopolie, maar kreeg dankzij al-Qaida een scherp religieuze dimensie. Deze terroristische organisatie wist de onvrede in de regio voor haar eigen zaak in te zetten en riep de soennitische provincies uit tot de ”Islamitische staat Irak”.
Onder leiding van al-Qaida ontaardde de strijd van de soennitische stammen tegen de Amerikanen tot een bloedige sektarische oorlog tegen de Irakese sjiieten. Door zijn ongekende wreedheid verloor al-Qaida na enkele jaren de steun van de soennitische stammen in Irak, die een alliantie sloten met de Verenigde Staten om al-Qaida uit hun provincies te verdrijven. In tegenstelling tot wat het Pentagon beweerde, werd al-Qaida in Irak echter niet vernietigd. De organisatie trok zich om tactische redenen terug, klaar om opnieuw toe te slaan als de omstandigheden hiervoor gunstig leken.
Arabische lente
Hoe merkwaardig dit in eerste instantie mag klinken, deze kans diende zich aan tijdens de Arabische lente in 2011. De daaropvolgende wederopstanding van al-Qaida in Irak was een gevolg van zowel binnenlandse als buitenlandse factoren.
De binnenlandse factoren hebben alles te maken met het huidige politieke klimaat in Irak en de zorgwekkende koers die het democratische proces heeft genomen. Met het verdwijnen van het Ba’athregime van Saddam Hussein in 2003 werd de weg vrijgemaakt voor democratische verkiezingen. Bij de eerste parlementaire verkiezingen in 2006 behaalden de sjiitische partijen een absolute meerderheid, conform hun demografische sterkte. Deze sjiitische dominantie werd nog versterkt doordat de Irakese soennieten in 2006 de verkiezingen boycotten, een boycot die mede veroorzaakt werd door het feit dat al-Qaida gedreigd had soennieten die zouden meedoen aan deze verkiezingen als afvalligen te doden.
Om al-Qaida te verdrijven, hadden de soennitische stammen de zogeheten ”sahwa”-groeperingen opgericht; de leden hiervan kregen van de Verenigde Staten een maandelijks salaris dat wegviel na de Amerikaanse terugtrekking uit Irak december 2011.
Tweede Saddam Hussein
Onder zware Amerikaanse druk kwam er na 2006 een toenadering tot stand tussen de Iraakse soennieten en sjiieten, en tijdens de verkiezingen in 2010 stemden de soennieten massaal op de Iraakse Nationale Alliantie, die werd aangevoerd door Iyad Allawi. Deze alliantie kwam met 91 zetels als grootste partij uit de bus, tot ontzetting van de sjiitische partijen. Er ontstond een politieke impasse, die maandenlang aanhield. Uiteindelijk lukte het de zittende premier, de sjiitische Nuri al-Maliki, wiens partij als tweede was geëindigd, via een controversiële verklaring van het Iraakse constitutionele hof de alliantie van Allawi op een zijspoor te zetten. Ondanks zijn verkiezingsnederlaag werd Maliki weer premier. Opnieuw onder zware Amerikaanse druk besloot de alliantie van Iyad Allawi, die de steun had van vrijwel alle soennieten, uiteindelijk mee te doen aan de nieuw te vormen regering.
Deze gang van zaken had echter veel kwaad bloed gezet bij de Iraakse soennitische stammen, die vraagtekens begonnen te zetten bij het democratische proces in Irak.
De afgelopen jaren leek premier Maliki steeds meer macht naar zich toe te trekken en volgens zijn critici ontwikkelde hij zich feitelijk als een tweede Saddam Hussein. Het gevaarlijkste was de wijze waarop Maliki invulling gaf aan twee omstreden wetten. De eerste wet betrof de ”deba’athificering” van de Iraakse politiek, wat inhield dat voormalige leden van de (verboden) Ba’athpartij strafrechtelijk vervolgd konden worden. De tweede was de antiterrorismewet die de Iraakse veiligheidsdiensten vergaande bevoegdheden gaf.
De Iraakse soennieten kregen de afgelopen jaren steeds meer het gevoel dat deze wetten misbruikt werden om uitsluitend soennitische politici te vervolgen en de soennitische stammen maatschappelijk steeds verder te marginaliseren.
Vorig jaar ontstond er enorme woede toen de Iraakse soennitische vicepresident Tariq al-Hashemi van terroristische daden werd beschuldigd. Hashemi vluchtte naar Turkije en werd door het Iraakse gerecht bij verstek veroordeeld tot de doodstraf. De woede van de Iraakse soennieten bereikte echter een kookpunt, toen in december 2012 tien lijfwachten van de soennitische minister van Financiën, Rafia al-Issawi, werden gearresteerd. Geruchten begonnen de ronde te doen dat premier Maliki de Iraakse veiligheidsdiensten gebruikte om deze lijfwachten door marteling bekentenissen te ontlokken, die vervolgens de (soennitische) minister Issawi –waarschijnlijk letterlijk– de kop zouden kosten.
Protesten
Als reactie hierop ontstond eind december 2012 in de soennitische provincie Anbar een protestbeweging die aanvankelijk een vreedzaam karakter had. Dit veranderde nadat in januari in Fallujah een massademonstratie zeer gewelddadig verliep. Acht demonstranten werden door het Iraakse leger doodgeschoten onder omstandigheden die tot op heden onduidelijk zijn. Sindsdien is de rust in het gebied niet teruggekeerd.
De protesten sloegen van Anbar over naar de andere soennitische provincies, waarbij de stad Fallujah, net als in 2003, symbool werd van het soennitische verzet, dat zich dit keer niet tegen de Amerikanen richtte, maar tegen de eigen regering. De onrust werd zo groot dat de provinciale verkiezingen van 20 april in enkele soennitische provincies werden afgelast, waarmee nog eens olie op het vuur werd gegooid.
Deze binnenlandse factoren openden de deur voor al-Qaida. De organisatie verklaarde zich solidair met de soennitische demonstranten „in hun strijd tegen de sjiitische regering in Bagdad”. Al-Qaida riep de soennieten op naar de wapens te grijpen, wat het begin zou betekenen van een nieuwe bloedige burgeroorlog in Irak.
Deze oproep was des te gevaarlijker omdat al-Qaida sinds 2011 door enkele buitenlandse ontwikkelingen (zoals de burgeroorlog in Syrië) weer vaste voet aan de grond kreeg in Irak. De soennitische provincies in Irak zijn geografisch verbonden met de overwegend soennitische provincies in oostelijk Syrië; de hier levende stammen zijn vaak door huwelijksbanden met elkaar verbonden.
De Iraakse soennieten sympathiseerden met hun Syrische geloofsbroeders en er ontstond een enorme smokkel van zowel wapens als strijders richting Syrië. De beweging Jabhat al-Nusra ontwikkelde zich in Syrië zodoende als de best bewapende groepering binnen de Syrische oppositie. Deze tak van al-Qaida in Syrië coördineert zijn militaire acties met de al-Qaida-afdeling in Irak, die hierdoor weer acceptabel werd voor de Iraakse soennitische provincies en zelfs hun respect verwierf.
Geleerd van fouten
Het herboren al-Qaida blijkt van fouten uit het verleden geleerd te hebben. De organisatie presenteert zich als de verdediger van de soennitische belangen in Irak en Syrië. Al-Qaida heeft zijn ideologie –het nastreven van een wereldwijde jihad– aangepast aan de lokale omstandigheden en is hard op weg zich binnen soennitische politieke milieus in Irak salonfähig te maken.
Deze nieuwe populariteit kon al-Qaida vervolgens gebruiken om de afkeer van de Iraakse soennieten van de door sjiieten gedomineerde regering in Bagdad te voeden. Abu Bakr al-Bagdadi, de mysterieuze leider van het Iraakse al-Qaida, liet weten dat de „strijd tegen de sjiitische regering in Damascus én de sjiitische regering in Bagdad een en dezelfde jihad is.”
Vooral de afgelopen weken was er een ongekend groot aantal aanslagen en geweldsexplosies in Irak, die twee verschillende patronen volgen. Enerzijds waren er goed voorbereide zelfmoordaanslagen die duidelijk de signatuur van al-Qaida droegen. Anderzijds werden de afgelopen dagen vooral Mosul en de stad Hawija getroffen door een cyclus van geweld, die zeker 150 slachtoffers eiste. Iraakse soldaten en politieagenten werden hier geconfronteerd met zwaarbewapende soennitische jongeren, die blijkbaar gehoor hadden gegeven aan de oproep van al-Qaida om zich te bewapenen.
Bezorgd
Net als in Libanon vragen ook veel bezorgde analisten in Irak zich af of hun land op het punt staat om opnieuw in een bloedige sektarische burgeroorlog terecht te komen. De waarheid is echter dat deze burgeroorlog al begonnen is, maar vooralsnog wordt uitgevochten op Syrisch grondgebied. Terwijl Libanese sjiieten en soennieten elkaar bevechten in westelijk Syrië, staan Iraakse sjiieten en soennieten oog in oog met elkaar in het oosten van Syrië. De sjiieten strijden aan de zijde van het Syrische leger, terwijl de soennieten de zijde van de gewapende oppositie hebben gekozen.
Het lijkt slechts een kwestie van tijd voordat deze burgeroorlog zich zal verplaatsen naar Libanees en Irakees grondgebied – waarmee de agenda van al-Qaida verwezelijkt zal worden.