Geschiedenis

VOC-handelaren lieten sporen na in India

Vervallen vestingen en rode kletsbankjes. Nederlanders lieten ze achter in India. De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) bezat er twee eeuwen lang tientallen handels­posten. In Zuid-India deelde de compagnie de lakens uit.

John Stoker
22 April 2013 22:18Gewijzigd op 15 November 2020 03:13
In het vissersdorpje Pullicat, aan de oostkust van India, begroeven Nederlandse VOC-handelaren hun doden onder imposante graftombes. Foto John Stoker
In het vissersdorpje Pullicat, aan de oostkust van India, begroeven Nederlandse VOC-handelaren hun doden onder imposante graftombes. Foto John Stoker

De welbespraakte Fries Bauke van der Pol (60) is cultureel antropoloog en heeft ruim 35 jaar kennis en ervaring opgedaan in India. Hij schreef er diverse publicaties over. „Het bolwerk Holland verrees op het meest zuidelijke puntje van Fort Cochin”, aldus Van der Pol, die in het Aziatische land het Nederlandse erfgoed inventariseert. „Naar het noorden, landinwaarts, lagen achtereenvolgens de bastions Zeeland, Utrecht, Friesland en Groningen. Vanaf de Arabische Zee zagen zeevaarders de bastions Overijssel en Gelderland. De zeven bastions waren vernoemd naar de zeven provincies. Ze werden verbonden door een hoge muur. Buiten was de jungle, binnen „behaaglijk Holland”, zoals scheepsarts Wouter Schouten in 1663 het fort omschreef. Straten droegen namen als Kalverstraat, Herengracht, Peter­seliestraat, Leliestraat en Sluipsteeg. De VOC kocht peper en kaneel en vervoerde de specerijen naar Nederland.”

Rijke plantenwereld

Driehonderdvijftig jaar na het verslag van scheepsarts Schouten is de plek waar het bastion Groningen stond een geplaveid busplein. Straatnamen zijn verbasterd tot Petercelli street en Lilly street. Waar eens VOC-schepen binnenzeilden, varen nu supertankers. Toch ademt Cochin nog altijd een opmerkelijk koloniale sfeer, met invloeden van Portugezen, Engelsen, Chinezen, Joden en Neder­landers. Ze verrijkten de stad met bouwwerken en cultuur. Veel van de Nederlandse inbreng bleef behouden.

Zo staat aan de haven een stijlvol vijfsterrenhotel. In de volksmond wordt dat het Van Spallhuis genoemd, naar Jan Lamberus van Spall, de laatste gouverneur van Malabar, die hier leefde tot 1797. Er hangen schilderijen van Neder­landse gouverneurs, de heren die heersten over de Malabarkust. Bij de trapopgang wijst van der Pol geestdriftig op een originele koopakte van de woning uit 1797. „Het huis en erve … (is) wettig verkogt aan den Heer Cornelis van Spall onderkoopman in dienst der vermelde Nederlandsche Oost­indische Compagnie.” Cornelis was de broer van Jan Lamberus, legt Van der Pol uit.

Even verderop in de Burgherstreet vestigt hij de aandacht op een landhuis dat niet zou misstaan op een heuveltop in de Algarve. Het is een pand met kleine ramen. De muren zijn vanonder wijnrood gekleurd en bovenaan Braziliaans geel. Van der Pol: „In huizen met een Portugese bouwstijl past op de begane grond geen hoog plafond. Portugezen brachten op dit niveau slaven onder en sloegen materiaal op. Zelf leefden ze op de hogere etages. Dit is een koloniaal Nederlands landhuis. Aan de Hollandse steunbeer, de constructie waarop het huis leunt, herken je de oorsprong.”

Voor het huis zit de eigenaar, d’Costa, een tachtigjarige man met ingevallen wangen. Het rode stenen bankje waarop hij zit, is een zogeheten kletsbankje, dat je ook aantreft in de oude binnenstad van Enkhuizen of Hoorn. d’Costa, overtuigd rooms-katholiek, had graag gezien dat in 1978 kardinaal Willebrands de nieuwe paus was geworden. „Een goede Nederlander”, bevestigt hij met een knik. Maar voor diens lang geleden overleden landgenoten koestert hij weinig sympathie. De Nederlanders begingen ten tijde van de inname van Cochin wandaden die onder rooms-katholieke Indiërs zijn doorverteld van generatie op generatie. Van der Pol: „Protestantse Nederlanders vernielden destijds katholieke kerken en kloosters en verbanden katholieken en religieuze beelden uit Cochin. Maar ze maakten zich niet schuldig aan moordpartijen. De betrekkingen tussen de twee geloofsgemeenschappen normaliseerden in de achttiende eeuw.”

Joden en Thomaschristenen (christenen die al voor de Europese kolonisatie in Zuid-India woonden) daarentegen waren blij met de komst van de Nederlanders, zo vernam Van der Pol van die gemeenschappen. „Zij hadden het onder de Portugezen zwaar te verduren; de jezuïeten onder hen waren fanatieke zendelingen. Toen de Hollanders arriveerden, konden die gemeenschappen hun religie opnieuw vrij belijden. Dat zijn zij niet vergeten.”

„Nederlanders kwamen voor avontuur en eigen gewin”, besluit Van der Pol, „maar ze lieten er ook iets heel bijzonders na: de Hortus Malabaricus. De Malabaarse kruidhof, voor botanici. Twaalf boekwerken van elk 500 pagina’s over de rijke plantenwereld van de Malabarkust. Samengesteld door gouverneur Hendrik van Reede en de geestelijke Johannes Casearius, die het Latijn beheerste. Zij legden voor het eerst in Azië gedetailleerd en alomvattend planten en zaden vast. Dat weten alle Indiase botanici.”

Coromandel

Aan de andere kant van Zuid-India, aan de oostkust, ontfermen architect Xavier Benedict en zijn Aardestichting zich over het Nederlandse erfgoed in Pullicat, een vissersdorpje, dat van 1613 tot 1689 het hoofdkwartier was van de VOC in de Coromandel.

Vierhonderd jaar geleden richtten de Nederlanders er fort Geldria op. Hollandse handelaren bouwden er hun herenhuizen. Aan de overkant van de weg begroeven zij hun doden onder imposante graftombes en 10 meter hoge obelisken.

Vandaag de dag zijn de heren­huizen vervallen. De oppervlakte van het fort, midden in het huidige Pullicat, is overwoekerd door stekelbossen. Een cobra beweegt zich over een richel waar eens een vestingmuur moet hebben gestaan. „De bevolking was allang vergeten dat hier eens Nederlanders leefden”, zegt Benedict.

Maar herstel lijkt in aantocht. Sinds 2007 bekommeren Nederland en India zich om het gezamenlijke culturele erfgoed. Zo is inmiddels de monumentale begraafplaats gerestaureerd. En in 2010 heeft Benedict een informatie­centrum ingericht waarin de Nederlandse nalatenschap centraal staat. Trots vertelt hij dat de Nederlandse ambassadeur die het centrum bezocht, twee originele prenten doneerde en twee VOC-munten.

„We renoveren de herenhuizen, en als er geld is, herstellen we fort Geldria in zijn oude glorie”, zegt de architect. „Maar binnenkort verwijderen we alle vegetatie, zodat de bevolking van Pullicat daar culturele manifestaties kan houden. Ze zullen er zingen en dansen. En we vertellen hun over de geschiedenis die hun voor­ouders deelden met de Neder­landers.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer