Frans Hals was zijn tijd verder vooruit dan Rembrandt
Frans Hals wordt „terecht bewonderd door de grootste schilders”, zo schrijft een Franse diplomaat in 1665 in zijn dagboek na een bezoek aan Haarlem. Nu, ruim 350 jaar later, kan iedere bezoeker van het Frans Hals Museum dezelfde conclusie trekken. Zelfs kniesoren glimlachen bij de vrolijke portretten die Hals maakte van muzikanten, schutters, dronkenlappen en heren van stand.
De gouden eeuw; Nederland is in beweging. De handel floreert dankzij de VOC, Christiaan Huygens ontdekt het slingeruurwerk, Joost van den Vondel dicht erop los en Gomarus en Arminius strijden om de predestinatieleer. Het is in deze roerige zeventiende eeuw dat Frans Hals, met zijn ouders gevlucht vanuit Antwerpen, naam maakt als schilder.
Over zijn vroege jaren is weinig bekend. Behalve dat hij vóór 1603 in de leer was bij de schilder en schrijver Karel van Mander (1548-1606). Gelukkig maar. Deze Van Mander is de eerste schilder die de zogenaamde ”ruwe manier” toepast, een schildertechniek waar Frans Hals mee doorbreekt. Het is „een grove stijl die het beste van veraf bekeken kan worden”, zo typeert Karel van Mander deze stijl. Als voorbeeld gebruikt hij het late werk van Titiaan. Van dichtbij lijken Titiaans gedurfde penseelstreken op vlekken, maar van een afstand bekeken zijn ze „verstandig, welstandig, en uitnemend”, zo schrijft Van Mander.
De nette, precieze manier van schilderen is tot dan toe in zwang. Maar juist die ruwe, grovere manier geven schilderijen ”levendicheyt”, een sterke suggestie van levensechtheid. Die stijl past Frans Hals wel. Niet alleen zijn leraar helpt hem zich die stijl eigen te maken, ook internationaal bekende schilders uit zijn geboortestad als Peter Paul Rubens (1577-1640) en Antony van Dyck (1599-1641) inspireren hem.
Frans Hals schildert behalve portretten ook zogenaamde genrestukken: vrolijke karakters die hij op straat of in de kroeg tegenkomt. Vooral in het uitbeelden van emoties bekwaamt hij zich. Juist het lachen fascineert Hals. Het is een van de lastigste gezichtsexpressies; bij veel schilders lijkt het meer op een grimas. Frans Hals kan het feilloos: de guitige lach van een kind, de dromerige glimlach van een muzikant, de beschonken lach van een nar en de ongeremde lach van een vrouw uit het gekkenhuis.
Luitspeler
Frans Hals is in staat het leven zelf in verf over te brengen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het charmante schilderij ”Luitspeler”, een bruikleen van het Louvre. Vrolijk tokkelend op zijn snaarinstrument geniet de muzikant van zijn spel. Het lijkt of de man ademt, zo natuurgetrouw heeft Hals hem op het doek gezet. Zijn hoofd schuin omhoog gericht luistert hij naar zijn eigen muziek. Bezoekers van de tentoonstelling horen zijn luitmuziek via de audiotour.
Rond 1620 (dit schilderij dateert uit circa 1623) is het populair om een persoon van het hoofd tot de middel te portretteren, een idee dat afkomstig is van de Italiaanse barokschilder Caravaggio. In Utrecht volgt een grote groep schilders de Italiaan na, bijvoorbeeld Gerard van Honthorst en Dirck van Baburen. Van laatstgenoemde kunstenaar kreeg conservator Anna Tummers de ”Luitspeler” (1622) van het Centraal Museum te leen. De twee muzikanten hangen broederlijk naast elkaar. Wie ze bekijkt, ziet direct het verschil: waar de luitspeler van Van Baburen enigszins onwerkelijk lijkt, bevroren in zijn beweging, straalt de luitspeler van Hals van levensplezier en muzikaliteit uit. Het werk heeft „levendicheyt.”
Naast het vrije werk schildert Hals veel in opdracht. Zo vraagt op een goede dag de 22-jarige Jasper Schade, telg uit een Utrechts patriciërsgeslacht, om een portret. Jasper is vrijgezel, bekleedt al tal van bestuursfuncties en is voorbestemd om landheer te worden van het district Tull en ’t Wael. De dandy geeft kapitalen uit aan kleding in Parijs. Uit een brief van zijn oom blijkt dat hij in het jaar waarin Hals hem portretteert in Parijs maar liefst 300 frank heeft besteed aan een kostuum – ongeveer driekwart van het jaarinkomen van een geschoold ambachtsman destijds. Het bijzondere aan dit portret van de trotse jongeman is dat het op de Italiaanse ”alla prima”-manier geschilderd is, dat wil zeggen: ”in één keer”. Met rake toetsen is de verf opgebracht, nog voordat dat de vorige olieverflaag droog is. Een spectaculaire werkwijze voor die tijd, die Hals heeft afgekeken van de zestiende-eeuwse schilder Tintoretto. Aan een lichte verkleuring op het doek is te zien dat Hals nog een kleine wijziging heeft doorgevoerd: het voorhoofd heeft hij na de eerste aanzet van de hoed en het haar nog iets verhoogd.
Schuttersstuk
De grootste internationale faam verwerft Hals door zijn schuttersstukken, in opdracht gemaakte groepsportretten van de officieren van de schutterij, een politiekorps van gegoede burgers. Vaak lieten zij zich afbeelden tijdens het afscheidsmaal na hun ambtsperiode van drie jaar. In deze schilderijen kan Hals al zijn vaardigheden kwijt. In levendige en dynamische composities schildert hij de militie, terwijl er ondertussen van alles gebeurt. De vaandeldrager komt binnen (het signaal dat de maaltijd mag beginnen) en de officieren converseren, schenken elkaars bokalen vol, reiken elkaar een bord aan of kijken lachend de toeschouwer aan. Toch oogt de compositie niet rommelig. Hals heeft daar een methode voor: hij plaatst de koppen, handgebaren en vaandels grofweg langs twee diagonale lijnen die als een X-patroon de compositie bepalen. Hiermee weet hij de blik van de toeschouwer steeds een bepaalde richting op te sturen.
Boegbeeld
Naast beroemde werken van Frans Hals zijn er enkele stukken van Rembrandt geëxposeerd. Het is een logische keuze om de twee grote meesters met elkaar in verband te brengen. Rembrandt (1606-1669) is een twintig jaar jongere tijdgenoot van Hals, woont 17 kilometer verderop in Amsterdam en maakt net als Hals ‘schilderachtige’ schilderijen: de typische mogelijkheden van het medium worden ten volle benut en geëtaleerd.
Het is vreemd dat juist Rembrandt het boegbeeld van de Nederlandse gouden eeuw is geworden, terwijl de tentoonstelling laat zien dat Hals zijn tijd eigenlijk verder vooruit was. Schildert Rembrandt rond 1661 het portret van Jacob Trip nog vrij historisch en conservatief, Hals schildert in diezelfde periode de regenten van het oudemannenhuis bijna als een impressionist. De schetsmatige lijntjes van de etsnaald die Rembrandt gebruikte om bijvoorbeeld het haar aan te geven en kleding te arceren doen sterk denken aan Hals’ penseelstreken.
Deze eerste grote Frans Halstentoonstelling sinds 25 jaar toont topstukken uit Hals’ gehele loopbaan, gecombineerd met werken van schilders die hem inspireerden of met wie hij samenwerkte. Frans Hals gaat met recht de geschiedenis in als dé schilder die de Nederlandse portretkunst op de kaart heeft gezet. Zijn museum in Haarlem toont met kleine lachende portretjes en meer dan 3 meter brede doeken hoe hij hierin geslaagd is.
”Frans Hals. Oog in oog met Rembrandt, Rubens en Titiaan” is tot en met 28 juli te zien in het Frans Hals Museum in Haarlem.