Servische slachtoffers eisen geld Duitsland
Nabestaanden en slachtoffers van een NAVO-bombardement op een brug in Varvarin in Servië in 1999 eisen 1 miljoen euro smartengeld van de Duitse staat. Woensdag kwam hun zaak in Bonn voor de rechter.
Bij het bombardement op 30 mei 1999 kwamen tien mensen om het leven. Meer dan dertig Serviërs raakten gewond, van wie zeventien ernstig. Volgens de eisers was het bombardement een oorlogsmisdaad omdat het zonder waarschuwing werd uitgevoerd, op een drukke marktdag bovendien.
Duitsland had niets met dat specifieke bombardement te maken, maar draagt als NAVO-lid medeverantwoordelijkheid, stellen de advocaten van de slachtoffers. „De Duitse regering heeft steeds de mogelijkheid gehad gebruik te maken van haar veto binnen de NAVO”, zei advocaat Ulrich Dost.
Het bombardement werd uitgevoerd door twee vliegtuigen. In eerste instantie kwamen drie mensen om het leven. Hulpverleners snelden toe, waarna de vliegtuigen onverwacht terugkeerden en een tweede bombardement uitvoerden. Dat kostte zeven mensen het leven. De brug was na de eerste aanval echter al vernietigd. „Het was moord”, zei Zoran Milenkovic, wiens 15 jaar oude dochter onder de doden was.
Aanvankelijk eisten de slachtoffers 3,5 miljoen euro, maar tijdens de zitting brachten zij dat terug tot 1 miljoen. Dat bedrag is meer in lijn met de vergoedingen die in Duitsland in andere zaken zijn uitgekeerd, zeiden de advocaten.
Dat de zaak in Duitsland aanhangig is gemaakt, is min of meer toevallig: Duitse mensenrechtenorganisaties hebben de slachtoffers aangespoord werk te maken van de zaak. De NAVO zei in 1999 dat de brug in Varvarin een legitiem militair doel was en ontkende burgers te hebben willen treffen.
Ter discussie staat de vraag of oorlogsslachtoffers recht hebben op schadevergoeding van de strijdende partijen. Geen sprake van, zegt het Duitse ministerie van Defensie. Rechtbankvoorzitter Heinz Sonnenberger is daar minder van overtuigd. De rechtbank betreedt met deze zaak onbekend terrein, zei hij. Maar hij voegde daaraan toe: „Onze ouders konden Rusland ook niet aanklagen.”
Uitspraak op 10 december.