Rooms-katholieke genadetheologie veranderd
NIJMEGEN – De afgelopen halve eeuw is de moderne rooms-katholieke genadetheologie sterk veranderd. ”Genade” veranderde van een bovennatuurlijk begrip in een te ervaren werkelijkheid hier en nu. Daarbij worden de traditionele dogma’s over zonde, Jezus en Maria sterk vanuit de mens geïnterpreteerd.
Dat blijkt uit het proefschrift ”Geleefde genade. Een bijdrage aan de theologie van genade vanuit ervaringen van katholieke vrouwen” (uitg. Narratio, Gorinchem), waarop Trees Versteegen volgende week promoveert aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Versteegen onderzocht „genade-ervaringen” van 31 rooms-katholieke vrouwen. Deze vrouwen ervaren genade als het vermogen om met dagelijkse situaties om te gaan. Genade ondersteunt de vrouwen in het volhouden en het overleven in moeilijke situaties.
In de neoscholastieke roomse theologie, gangbaar tot halverwege de twintigste eeuw, wordt uitgegaan van het onderscheid tussen natuur en genade. Genade is een bovennatuurlijke gave die de mens meegedeeld wordt door prediking en sacrament. Genade ‘verheft’ de mens, waardoor hij deel krijgt aan het goddelijk leven. De mens kan de genade verliezen door de zonde, maar deze weer terugwinnen door het sacrament van de biecht. Kenmerkend voor Rome is de opvatting van genade als een innerlijk beginsel, dat door de sacramenten ingestort wordt en de mens activeert tot samenwerken met God.
Versteegen (1956), werkzaam als pastor in de parochie Frater Andreas te Tilburg, laat zien aan de hand van de twintigste-eeuwse rooms-katholieke theologen Henri de Lubac, Edward Schillebeeckx en Karl Rahner hoe de neoscholastieke scheiding van natuur en genade vervangen wordt door een theologisch denken dat uitgaat van een hechte relatie tussen beide terreinen. De natuur is aangelegd op de genade, zoals de mens een natuurlijk verlangen heeft naar God. Dat betekent dat de natuur als zodanig met genade begiftigd is. Versteegen: „De klassieke genade van bijstand, of actuele genade, verdwijnt uit hun theologie. In plaats daarvan is genade aanwezig in de wereld.”
Uit de interviews met de vrouwen blijkt dat genade een geschenk is, maar dat de mens er wel voor open moet staan. Openstaan is geen passieve houding, maar een bewuste gerichtheid. In de woorden van Versteegen: „Genade kan alleen worden ontvangen als men er voor openstaat.”
De promovenda had verwacht dat het zondebegrip, als tegenovergesteld aan genade, uitvoerig onderwerp van gesprek zou zijn. De meeste vrouwen gaven echter aan met het begrip zonde in relatie tot genade niet meer uit de voeten kunnen en dat achter zich te hebben gelaten. Ook legt men minder dan de officiële rooms-katholieke leer de nadruk op de bemiddelende rol van de sacramentele genade. Wel vervult de priester een bemiddelende rol, en verwachten de gelovigen die ook van hen.
In de klassieke genadeleer wordt de mens verlost door Jezus Christus (de ”gratia redemptoris” in de rooms- katholieke traditie). In de gesprekken blijkt dat Jezus een tweevoudige rol vervult: „Enerzijds functioneert Hij als genadevol voorbeeld, anderzijds is Hij een aanwezige vriend die troostvolle ondersteuning biedt.” Ook de Heilige Geest wordt beschouwd als een in het leven aanwezige kracht of een kracht op een inspirerend moment. Versteegen wil niet spreken van een liberale tendens in de rooms-katholieke theologie. „Er is in dit onderzoek meer sprake van een onderscheid tussen de formele en officiële theologie van de kerk en het geleefde geloof van de mensen zelf. De gelovigen laten een veelkleurigheid zien die overeenkomt met die van de protestanten. Genade is geen werkelijkheid die hoog boven de mensen troont, maar dicht bij hen is gekomen en deel van hun werkelijkheid geworden.”