„Zwaar, orthodox, rechts, gereformeerd, gefrustreerd, wat je wilt”
Caroline Boender schrijft in Documentum (uitgave van studentenvereniging Depositum Custodi) een column. Het onderwerp: een kerstlunch met collega’s.
„Op de 42e verdieping van een restaurant in Den Haag had ik een kerstlunch met mijn collega’s. (…) Met natte handen wachtte ik op mijn parmaham met pijnboompitten. Hoe ging ik vertellen dat ik wilde bidden? Toen ons voorgerecht gebracht werd en de eerste messen en vorken om hoog gingen, zei ik beschimmeld: „Eh, ik wilde even bidden.”
Ik deed mijn ogen weer open en het gesprek kabbelde verder. Na twee wijntjes zei mijn collega: „Goed van je om daarvoor uit te komen. Vroeger deed ik dat ook. Van wat voor soort kerk ben je?” Ik hoorde mezelf cynisch zeggen: „Zwaar, orthodox, rechts, gereformeerd, gefrustreerd, wat je wilt.” Ze keek een beetje bevreemd. „Wat geloof je dan?” vroeg ze. „We hebben geen vrouwelijke predikanten en zingen alleen psalmen.” Wat bezielde mij? De inhoud van de geloofsleer bedoelde ze eigenlijk, verduidelijkte ze. „Dat zondaren gered kunnen worden door het offer van Christus.” Altijd het moeilijkste stukje om te vertellen.
(…) Ons team bleek te bestaan uit een PKN’er, een gereformeerd vrijgemaakte, een remonstrant en een gewezen katholiek. Mijn collega ging nog even door: „Ik ben zelf van de gereformeerde kerk, ik heb ook belijdenis gedaan. Nadat ik getrouwd ben, ben ik nog vijftien jaar trouw gegaan. Daarna kwam de klad erin. Ze gingen andere liederen zingen bij het Heilig Avondmaal. Op een gegeven moment zaten we zondagmorgen om half tien met koffie op de bank en dat beviel best goed. Ik geloof nog wel in God hoor, maar dan buiten de kerk. Ik geloof ook in een hemel en zo. Mijn zusje had kanker en ze is in vertrouwen heengegaan. Het is fijn om te weten dat ze het goed heeft. Je zei dat het niet fashionable was hè, maar wat geeft het eigenlijk?”
We maakten nog wat grapjes over het feit dat ik het meest samenwerkte met mijn remonstrantse collega en dus wel rekkelijker moest zijn dan ik zelf dacht. Ondertussen prikte ik rond in mijn eendenborstfilet met truffels. Een erg indrukwekkende getuige was ik niet. Nog voorzichtiger dan een slang en lang niet zo oprecht als een duif. Het waren ook niet zomaar zaken, bedacht ik nog als excuus voor mezelf. En niet iedereen is een Paulus op de Areopagus. Pas later viel het kwartje. Paulus kon ook niet zonder de door de Geest ingegeven woorden. Laat staan ik.”