Onderwijs & opvoeding

Kees Goedhart: Arts op de grens van leven en dood

Twee keer moest Kees Goedhart met zijn vrouw een dochtertje gaan begraven. Beide meisjes overleden na een lange lijdensweg. Het maakte zijn gedrevenheid voor palliatieve zorg nog groter. „Ik ben een dokter die leeft met de dood en tegelijk het lijden zo veel mogelijk wil verzachten.”

22 February 2013 19:03Gewijzigd op 15 November 2020 02:07
Verpleeghuisarts Kees Goedhart: „De palliatieve zorg is bijzonder interessant.” Foto Sjaak Verboom
Verpleeghuisarts Kees Goedhart: „De palliatieve zorg is bijzonder interessant.” Foto Sjaak Verboom

Iets na het afgesproken tijdstip komt Kees Goedhart aansnellen. Hij was in een dependance van Siloam en moet nog even naar een patiënt in het verpleeghuis. Eerst tapt hij koffie voor zijn gast. „Hupsaké, een Douwe Egberts. Ik zie je zo.” Twintig minuten later zakt hij in een stoel. De middag loopt ten einde.

Volgens collega’s bent u altijd druk.

„Dat klopt wel, ja. Het is de aard van het beestje. En ik ben een mensendokter, dat zeggen ze tenminste. De patiënt waar ik nog even naartoe wilde, heeft vandaag een heel slechte bloeduitslag gekregen. Naast de zorg voor de patiënten doe ik nogal wat op het terrein van de palliatieve zorg, zowel inhoudelijk als beleidsmatig. Dan heb je een druk programma.”

Wat geeft de passie voor uw werk?

„In de eerste plaats de betrokkenheid op mensen. En het is gewoon een mooi vak. Vooral de palliatieve zorg is bijzonder interessant. Wat doe je nog wel, wat niet meer? Hoe kun je de zorg zo goed mogelijk organiseren? Uiteindelijk gaat het erom dat mensen op een waardige manier afscheid van het leven kunnen nemen. We willen kwaliteit van leven bieden in de dagen die hun nog geschonken zijn.”

Is dit werk zwaar?

„Soms wel, maar je krijgt er veel voor terug. Ik zie het vanuit mijn levensovertuiging als een opdracht om waar mogelijk het lijden van mensen te verminderen. Het irriteerde me destijds mateloos dat we in Nederland eerst een euthanasiewet maakten en vervolgens de vraag stelden of de zorg aan het eind van het leven wellicht beter zou kunnen. Dat is een rare volgorde.”

Had u toen al voor de verpleeghuisgeneeskunde gekozen?

„Ja, al was dat aanvankelijk niet de bedoeling. Ik heb de huisartsopleiding gedaan, maar kort daarna kreeg ons dochtertje van anderhalf jaar gezondheidsklachten. Het begon met kinderepilepsie. In korte tijd was Hanneke zowel lichamelijk als verstandelijk ernstig gehandicapt. Na tweeënhalf jaar is ze overleden. Omdat mijn vrouw en ik ervoor kozen haar thuis te verzorgen, konden we geen huisartspraktijk kopen. Ik vond werk in verpleeghuis Pniël in Rotterdam, toen nog in handen van de Amerongse zendingsdiaconessen. Ons vierde kind, ook een meisje, bleek dezelfde stofwisselingszieke te hebben. Mijn vrouw wist meteen wat haar te wachten stond toen Marijke voor de eerste keer een lichte epileptische aanval kreeg. Zij heeft beide keren het overgrote deel van de zorg op zich genomen. Ik had overdag de afleiding van mijn werk, mijn vrouw werd de hele dag met het lijden van de kinderen geconfronteerd.”

Hoe hebben jullie dat doorstaan?

„De vraag naar het waarom hebben we zelden gesteld. Ik houd niet zo van kaarten met allerlei teksten erop, maar van de zusters kregen we een kaart die voor ons van grote betekenis is geweest. Daarop stond: „Heere God, wij begrijpen U niet maar vertrouwen U wel.” Die kaart heeft al die jaren aan het prikbord in de keuken gehangen. Aan uitgebreide preken hadden we geen behoefte. We kunnen in de gereformeerde gezindte de dingen zo vroom verwoorden, maar dat heeft in zulke situaties vaak een averechts effect. Na een wat moeizame start hebben wij een echt pastorale begeleiding mogen ontvangen van onze toenmalige predikant, die in de eerste plaats als mens naast ons stond. Hij is een van onze beste vrienden geworden”

Heeft het overlijden van twee kinderen jullie gestempeld?

„Niet in de zin dat we er iets van overgehouden hebben, maar het heeft ons leven zeker gekleurd. De pijn draag je je leven lang mee. Tegelijk zijn we dankbaar dat we de kracht hebben gekregen om onze kinderen tot het eind toe te verzorgen. En dat het verdriet ons niet uit elkaar heeft gedreven. Bij 50 procent van de echtparen die zoiets meemaken, is dat wel het geval.

Mijn vrouw werkt nu als verpleegkundige in De Regenboog, de palliatieve unit van Pniël. Ik groeide geleidelijk verder in mijn vak. In het begin van de jaren negentig werd ouderengeneeskunde een specialisme en kreeg ik een taak als opleider. De palliatieve zorg kwam er als vanzelf bij. Mijn vrouw en ik weten wat het is om machteloos te zijn, verdriet te hebben en verlies te ervaren. Alle stadia hebben we doorgemaakt. Die kinderen hebben zó geleden. Een aantal palliatieve mogelijkheden dat er nu is, hadden wij nog niet.”

Wel bijzonder dat u in die tijd bij de zendingsdiaconessen verpleeghuisarts werd.

„Absoluut. Tijdens de ziekte van onze Marijke gingen we om de zes weken met het gezin een weekend naar Amerongen. Als wij er met de andere kinderen opuit gingen, namen de zusters de zorg van ons over. We voelen ons nog altijd zeer verbonden met de zendingsdiaconessen. En met hun werk in Afrika. Tijdens de Rwandese burgeroorlog ben ik samen met Rob Scheepbouwer zuster Anke Slagmolen wezen ophalen. Die gaf leiding aan de Rwandese gemeenschap van zendingsdiaconessen. De relatie met Rwanda is gebleven, in het kader van mijn vak. We zijn nu bezig met het opzetten van een palliatief centrum in een Rwandees ziekenhuis.”

Anke Slagmolen overleed jong aan kanker. Verwart het godsbestuur u weleens?

„Na die oorlog is Anke nooit meer zichzelf geweest. Ze bleef gespannen. God heeft haar van de last op haar schouders verlost. De diaconessengemeenschap had inmiddels de kracht om op eigen benen te staan en floreert. Ik heb daarin leiding van boven gezien.”

Terug naar uw vak: ouderengeneeskunde is niet het populairste specialisme.

„Vroeger noemden ze het een beroep voor gesjeesde dokters. In dit vak moet je van oude mensen houden, geduld hebben en blij zijn met kleine resultaten. Voor patiënten zijn die soms heel belangrijk. Aan de andere kant leer je in een verpleeghuis ook te stoppen. Pas kregen we een chronisch psychiatrische vrouw met een uitgezaaide tumor. Van de trajectbegeleider hoorde ik dat de internist wilde dat we nog een sonde zouden inbrengen. Ik heb die goeie man gebeld en gezegd: Wat wil je daar nou mee?

Ik ben een dokter die leeft met de dood en tegelijk het lijden zo veel mogelijk wil verzachten. Een sonde was niet meer relevant voor deze vrouw. Het oude adagium van de verpleeghuiskunde is nog steeds actueel: „Soms genezen, veelal verlichten en altijd troosten.” De twee laatste elementen vormen de kern van palliatieve zorg. De kunst is niet om dagen aan het leven toe te voegen, maar leven aan de dagen.”

Hoe beoordeelt u de palliatieve zorg in Nederland?

„Die heeft een razendsnelle ontwikkeling doorgemaakt. De kunst is nu om de palliatieve zorg, die sterk gericht is op de laatste dagen van het leven, naar voren te halen. Alle patiënten die hier binnenkomen, vragen we wat ze nog wel en wat ze niet meer willen. Verpleeghuisartsen zijn geen fatalistische maar wel realistische dokters. Er wordt veel onnodig behandeld, omdat specialisten niet de moed of de gave hebben om tegen een patiënt te zeggen: „In genezende zin kan ik niets meer voor u betekenen, maar in begeleidende en ondersteunende zin nog wel.” Wij zijn eraan gewend om dat gesprek wel te voeren. Vervolgens kun je heel veel doen ter verlichting van het lijden.”

Hoeveel patiënten van u overlijden jaarlijks?

„Vorig jaar waren dat er 87 in een huis met pakweg 75 bedden.”

Maakt dat de dood gewoon?

„Je moet een bepaalde beroepshouding hebben om dit vol te houden. De dood hoort van oorsprong niet bij het leven, maar in de praktijk van alledag is het overlijden van mensen een onderdeel van mijn bestaan.”

Hoe gaat u daarmee om?

„Siloam heeft een christelijke identiteit, maar we staan open voor iedereen. Tachtig procent van de patiënten heeft geen boodschap aan de Bijbel. „Sterven is God ontmoeten”, leeft maar bij een enkeling. Veel vaker zeggen mensen tegen me dat het voor hen niet meer hoeft. Een deel komt met een euthanasieverklaring binnen. Ons beleid is helder: we verlenen geen medewerking aan euthanasie. Maar je zult dat wel moeten toelichten. Dat is niet altijd gemakkelijk. Voor het gevoel van mensen die hun leven beëindigd willen zien, laat je ze in de steek.

Rechtlijnige lieden in onze kring zeggen: „Ze moeten het zelf maar uitzoeken.” Maar nu gaat het om iemand die hier al vier jaar woont. Moet ik dan zeggen: „Zoek het zelf uit?” In dat spanningsveld staan we in Siloam. Daar hebben de collega’s van verpleeghuis Salem nauwelijks mee te maken. Toch zou ik niet met hen willen ruilen. Ik wil dienstbaar zijn in de brede samenleving waarin we als christenen leven.”

Hoe beoordeelt u collega’s die wel bereid zijn te euthanaseren?

„Dat zijn vaak toegewijde, integere artsen, meer dan eens zeer actief op het gebied van de palliatieve zorg. Het is absolute onzin dat dokters even makkelijk een euthanaticum geven als een kuur antibiotica. De realiteit is veel genuanceerder dan in reformatorische kring wordt gesuggereerd. Daarom noem ik mezelf geen prolife-arts. Dat vind ik een vreemde term, alsof niet-christelijke collega’s antilife zijn. Door zulk spraakgebruik veroorzaken we nodeloos verwijdering.

Persoonlijk wijs ik euthanasie af, maar ik kan ermee leven als mensen ervoor kiezen. Ik kan er niet mee leven als ze die keus maken als noodgreep, vanwege falende zorg. Vandaar mijn gedrevenheid voor palliatieve zorg. Het belangrijkste is dat mensen zich herkend en erkend voelen in hun moeite en pijn. We hebben een soort kookboekgeneeskunde gekregen: in deze situatie moet u dit doen. Laten we eerst eens goed naar de patiënt luisteren.”

Drukt het u als mensen de dood tegemoet gaan zonder enige gedachte aan wat erop volgt?

„Ik kan niet de geestelijke nood van iedereen op me nemen. Dan moet ik vandaag stoppen. Voor sommige patiënten ben ik puur de technische dokter. Met een aantal bouw ik een relatie van mens tot mens op. Bij enkelen mag ik ook delen in het geloof. Door mijn houding hoop ik naar allen uit te stralen wat mijn eigen overtuiging is. Elke dag begin ik met het gebed: „Heere God, leer mij Uw weg, dan zal ik in Uw waarheid wandelen. Neig mijn hart tot de vrees van Uwe Naam.”

Bij opname van patiënten vraag ik of ze geloven, wat de bron is waaruit ze leven. Dan komt er van alles langs. De een gelooft in zijn kinderen, de ander in Feyenoord. Een enkele keer hoor je van mensen dat Christus het fundament van hun leven is, soms op indrukwekkende wijze. Recent overleed hier een hoogbejaarde man die heel veel had meegemaakt in zijn leven. Een niet gelovige jonge collega was diep onder de indruk van zijn geloofsvertrouwen. Dat zijn de pareltjes in mijn werk.”

Staat u door de voortdurende confrontatie met de dood anders in het leven?

„Dat stonden wij al, door wat we in ons eigen gezin hebben meegemaakt. Ik heb geen hekel aan het leven, maar wil je dit werk goed doen, dan moet je je eigen dood onder ogen zien. Angst voor de dood ken ik niet. Ik ben ervan overtuigd dat Christus voor mij in Gods gericht heeft gestaan. Dan ligt de dood ten diepste al achter je.”


Levensloop Kees Goedhart

Specialist ouderengeneeskunde Kees Goedhart (55) werkte vanaf 1985 in de verpleeghuizen Pniël en Slingedael in Rotterdam, de Samaritaan in Sommelsdijk en Siloam in Hoogvliet, onderdeel van de Lelie Zorggroep. Hij volgde een opleiding voor palliatieve zorg aan de universiteit van Cardiff en werd in eigen land een pionier op dit gebied. Zo is hij betrokken bij de basiscursus palliatieve zorg voor specialisten ouderengeneeskunde. Goedhart is gehuwd, heeft een zoon en een dochter en twee kleinkinderen. Zijn vrouw werkt in hospice De Regenboog. Het echtpaar is lid van de hervormde gemeente te Barendrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer