Noodhulp aan Vlissingse boulevard na watersnood
Bij Ries Jacobse (70) uit Oost-Souburg staat zondag 1 februari 1953 in het geheugen gegrift. In plaats van naar de kerk te gaan, moet zijn vader ’s middags met spoed naar de dijk van Vlissingen. De zeewering staat op instorten.
De tienjarige Ries speelt de dag ervoor nog heerlijk in de duinen, zijn favoriete speelterrein. Dat hij weer eens met natte voeten thuiskomt, wekt bij zijn moeder weinig verbazing. Zoals gebruikelijk zijn zijn klompen niet bestand tegen het zilte nat.
Als vader zijn jongens de volgende morgen wakker maakt, heeft het de achterliggende nacht stevig gestormd. Bezorgd vertelt vader dat de harde wind veel duinzand heeft weggeslagen. Een aantal bunkers in de duinen is flink verzakt; enkele bijna tot op het strand. Als de familie Jacobse ’s morgens naar de kerk gaat, slaan de golven over de dijk heen. Het zeewier ligt tot in de straten.
Wanneer het gezin ’s middags rustig zit te lezen en met elkaar spelletjes doet, wordt er plotseling hard op de ramen gebonsd. „Jacobse, onmiddellijk meekomen. De dijk gaat eraan.” Vader hijst zich in warme kleren, trekt laarzen aan en haast zich naar de schuur om een schep te halen. Moeder smeert gauw een stapel boterhammen. Vijf minuten later stopt er een bus voor de deur. Snel neemt vader afscheid en weg is hij. De kinderen zijn er diep van onder de indruk. Jacobse: „Als kind kijk je toch vreemd op als je vader op zondag met een bus wordt opgehaald. Mijn ouders waren best wel streng. Als kinderen mochten we op zondag de deur niet uit, behalve om naar de kerk te gaan. Moeder was hierdoor best overstuur.”
’s Middags bij de kerk komt er meer duidelijkheid over de gebeurtenissen. „Mensen die thuis een radio hadden, wisten te vertellen dat er eilanden onder water waren gelopen. Daarbij zouden verschillende mensen zijn verdronken”, herinnert Jacobse zich.
Als vader thuiskomt –Jacobse durft niet met zekerheid te zeggen of dat nog diezelfde dag was–, vertelt hij uitvoerig over zijn belevenissen. De bus ging niet naar het Zoutelandse duin, maar naar Ritthem. Daar werden zand en klei afgegraven en van daaruit vervoerd naar de boulevard in Vlissingen. Daar was de schade nog aanzienlijker dan in Zoutelande.
De hulpactie is succesvol. Hoewel grote golven over de boulevard slaan en deze op verscheidene plaatsen zwaar beschadigd raakt, blijft de boulevarddijk overeind.
De grootste ergernis van Jacobse senior is achteraf dat „vooral arbeiders de klos waren.” Als hij de volgende dag weer gewoon aan het werk moet, hoort hij collega’s vertellen over verhalen van mannen in witte boorden die vanuit hun behaaglijk warme bovenverdieping neerkeken hoe het arbeidersvolk ervoor zorgde dat zij droge voeten hielden.
Maandag, de ”day after”, is het prachtig weer. De stormwind is afgenomen en het gevaar is geweken. Ries gaat weer naar het strand en ziet hoe met de golven kadavers aanspoelen. Dode koeien, schapen, varkens, de vloedlijn ligt ermee bezaaid. De reinigingsdienst rijdt af en aan om de resten af te voeren. Ries’ speelterrein is verworden tot een slagveld.