Verkrachting Indiase studente rijt oude wonden open bij vrouwen
NEW DELHI – De verkrachting en dood van een 23-jarige Indiase studente, op 16 december in New Delhi, rijt oude wonden open bij Indiase vrouwen die iets dergelijks meemaakten. Een van hen is de schrijfster Sohaila Abdulali, die 30 jaar geleden op 17-jarige leeftijd door een groep mannen werd verkracht in het buitengebied van de Indiase stad Bombay.
Eind vorige maand kwam ze in een opinieartikel in The New York Times terug op de bijdrage die ze drie jaar na haar verkrachting, in 1986, schreef in een Indiaas vrouwenblad. Hieronder enkele fragmenten uit dat opiniestuk, waarin ze gedetailleerd beschrijft wat haar overkwam toen ze werd verkracht, en waarin ze het superioriteitsgevoel onder Indiase mannen hekelt dat dit soort misdrijven volgens haar legitimeert.
„Het was op een warme juliavond”, schrijft ze, „dat ik met mijn vriend Rashid ergens op een heuvel zat, ongeveer 2 kilometer buiten Bombay. Plots werden we aangevallen door vier mannen die een vlijmscherpe sikkel bij zich hadden. We werden geïntimideerd en toegetakeld en toen het donker werd van elkaar gescheiden. Terwijl ze Rashid in gijzeling hielden, verkrachtten ze mij. Na wat leek op jaren van marteling (ik denk dat ik tien keer ben verkracht, maar alles deed zo veel pijn dat ik niet meer besefte wat er allemaal met me gebeurde), lieten ze me los. De groep schold me uit als „hoer die het verdiende zo behandeld te worden omdat ik het durfde met een jongen alleen te zijn.”
Terwijl Rashid en ik de donkere weg af strompelden, bleven ze ons volgen en bedreigen met die sikkel. Dat waren misschien wel de ergste momenten: de vrijheid was zo dichtbij en tegelijk bleef de dood maar boven onze hoofden hangen. Uiteindelijk bereikten we volledig gebroken mijn ouderlijk huis, en daar barsten we allebei in hysterisch huilen uit.”
„De door mijn vader opgetrommelde politie toonde geen greintje gevoel of meeleven, integendeel. Ze slaagden er tot mijn grote ontsteltenis in om mij tot schuldige partij te maken. Geschokt waren ze, lieten ze weten, dat ik me niet gedroeg als een beschaamd slachtoffer. Ze vroegen wat we eigenlijk aan het doen waren op die heuvel, wat voor soort kleren ik aan had en waarom Rashid niets voor me had gedaan. Er volgde geen aanklacht tegen de mogelijke verdachten, enkel een verklaring waarin stond dat we tijdens een wandeling „waren opgehouden.”
Het is nu (in 1986 dus, AJ) drie jaar verder, maar er gaat geen dag voorbij dat ik niet achtervolgd word door wat toen is gebeurd. Soms, als ik ergens wandel en ik hoor voetstappen achter me, begin ik hevig te zweten en moet ik op mijn lippen bijten om niet te schreeuwen. Ik schrik van vriendelijk bedoelde aanrakingen; een halsdoekje verdraag ik niet, het voelt als handen om mijn keel.” Ze zegt geen mannen te haten, maar wel „dat partriarchale denken” in India, „die leugen dat mannen superieur zijn aan vrouwen en daarom meer rechten hebben, bijvoorbeeld om onze legitieme veroveraars te zijn.”
Abdulali signaleert nog altijd „een stigma dat vrouwen die verkracht zijn met zich meedragen en dat wordt gevoed door de suggestie van de omgeving dat hun dood beter is dan het verlies van hun maagdelijkheid.”
„Een week nadat ik was verkracht, hoorde ik dat een vrouw even verderop hetzelfde had meegemaakt. Ze had zich thuis in brand gestoken. Degene die me het vertelde, deed dat vol bewondering voor „haar zelfopoffering” in het hooghouden van de eer van haar echtgenoot. „Maar verkracht worden is toch niet verschrikkelijk omdat je de eer van je man hebt geschonden? Het is een nachtmerrie voor jezelf.”