Prof. Baars: Catechismus doorgeven aan nageslacht
LIENDEN – „Laten we de grote schat van de Heidelbergse Catechismus aan het nageslacht doorgeven. Dat is vandaag niet minder nodig dan in de zestiende eeuw.” Dat zei prof. dr. A. Baars zaterdag tijdens een bijeenkomst van de studievereniging Koinonia uit Lienden.
De christelijke gereformeerde hoogleraar aan de Theologische Universiteit Apeldoorn sprak over de Heidelbergse Catechismus (HC), die dit jaar 450 jaar bestaat.
De hoogleraar, die voor onderzoek tientallen catechismuspreken uit diverse eeuwen bestudeerde, noemde de HC doortrokken van het Woord van God. Er zijn meer catechismussen, maar het unieke van de Heidelberger is dat het een troostboek is, aldus prof. Baars. „In de Catechismus van Genève en in de Westminster Catechismus gaat het om het doel van het leven.”
De „drie stukken” ellende, verlossing en dankbaarheid noemde de hoogleraar als tweede bijzondere punt. Hij zei dat bijna alle verklaringen van de HC tot ongeveer het midden van de twintigste eeuw kiezen voor een chronologische orde: als iemand troost krijgt, kent hij zijn ellende; er moet eerst plaats komen voor de Heere Jezus voordat een mens Hem nodig heeft. Vooral door de invloed van de theoloog Karl Barth is deze chronologische volgorde in de verklaringen veranderd, aldus de hoogleraar, die beklemtoonde dat deze volgorde geen voorwaarde is waaraan een mens moet voldoen. „Het is geen voorwaarde, maar wel de weg waarlangs God werkt. Als God een mens ontdekt aan de zonde is dat het werk van God en niet van een mens.”
De Heidelbergse Catechismus, die is opgesteld in de Duitse stad Heidelberg, werd in 1566 door Petrus Datheen in het Nederlands vertaald. In datzelfde jaar behandelde Pieter Gabriel het troostboek al in een huissamenkomst. In de jaren daarna verdrong deze catechismus andere leerboeken en werd hij door diverse kerkelijke vergaderingen als confessie en als leerboek aangenomen. In 1586 besloot de nationale synode van Den Haag dat voortaan de HC gebruikt moest worden, waarna hij in de leerdienst in gebruik kwam.
Bij het kerkvolk aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw bestond er verzet tegen de tweede dienst op zondag, waarin de HC aan de orde kwam, stelde prof. Baars. Dat verzet werd gevoed door de remonstranten. Zij vonden dat er vanuit de Bijbel gepreekt moest worden en niet vanuit een menselijk geschrift. De predikant Hermannus Herberts uit Gouda bleef tot aan zijn dood in 1607 weigeren om uit de HC te preken. Hij zei dat men zo een menselijk geschrift naast en boven de Heilige Schrift stelde. Prof. Baars vindt het belangrijk om in de prediking een Bijbeltekst als uitgangspunt te nemen bij een preek over de HC om zo te laten zien dat het Woord van God belangrijker is.
De hoogleraar noemde verder Dirk Volkerts Coornhert, die stelde dat er ook onzuivere leringen en „dodelijk venijn” in de HC voorkwamen. Diens kritiek richtte zich met name op zinsneden in zondag 2 (waar staat dat „ik van nature geneigd ben God en mijn naaste te haten”) en zondag 44 (waar staat dat „ook de allerheiligsten, zolang als zij in dit leven zijn, maar een klein beginsel van deze gehoorzaamheid (hebben)”). Prof. Baars: „Het is opvallend dat beide onderwerpen weer hoogst actueel zijn.”
De Synode van Dordrecht (1618-1619) heeft de grote stoot tot de uitleg van de HC gegeven, aldus de hoogleraar. De synode gelastte de prediking ervan in de tweede dienst, zelfs als er maar heel weinig hoorders in de kerk zouden komen. Ze verzocht de overheid om maatregelen te nemen tegen het werken en spelen op zondag, zodat men naar de kerk kon gaan. De synode bepaalde eveneens dat visitatoren zouden toezien op de prediking van de HC en dat er zo nodig censuur zou worden toegepast.
David Beck, een schoolmeester uit Den Haag, tekende aan dat in 1624, maar een paar jaar na de synode, in alle Haagse kerken uit de HC werd gepreekt. Alleen met Pasen, Pinksteren en de bediening van het avondmaal week men ervan af, zo vertelde prof Baars.
De vaste catechismusprediking was tot het midden van de negentiende eeuw gemeengoed in de gereformeerde/hervormde kerk. In 1852 kreeg men daar evenwel de vrijheid om niet meer uit de catechismus te preken. „Vooral de vrijzinnigen deden dat vanaf toen niet meer.”
De Hervormde Kerkorde van 1951 bepaalde dat de kerken de vrijheid kregen om in de leerdiensten ook te preken over de andere belijdenisgeschriften. Prof. Baars: „De preken over de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels betekenden dus een vernieuwing.”
De hoogleraar vindt het van groot belang dat de HC zijn plaats blijft behouden. „Laten we de grote schat van de HC aan de komende generatie doorgeven. Dat is vandaag niet minder nodig dan in de zestiende eeuw.”