Kerk & religie

Ds. IJsselstein promoveert als eerste Nederlandse GG-predikant in de theologie

„Natuurlijk ben ik een kind van God en zijn mijn zonden vergeven.” Het is een gedachte die breed leeft onder christenen in Indonesië, ontdekte ds. J. IJsselstein. Hij besloot er promotieonderzoek naar te doen, met Psalm 130 als uitgangspunt.

8 December 2012 11:48Gewijzigd op 15 November 2020 00:42
Ds. IJsselstein. Foto Erik Kottier
Ds. IJsselstein. Foto Erik Kottier

Het is een psalm waarin de mens tegenover God staat. „Kind-zijn, zondaar-zijn, roepen, hopen, geloven, verwachten en vrezen: het is er allemaal in te zien en te proeven, zegt ds. IJsselstein. De predikant, die in 2010 namens Zending Gereformeerde Gemeenten (ZGG) werd uitgezonden als theologisch docent en toeruster in de Indonesische provincie Papoea, promoveerde onlangs aan de Universitas Kristen Papua (UKIP) in Sorong op een Indonesischtalig proefschrift over Psalm 130: ”Kesediaan Allah Mengampuni Dosa” (”Gods bereidheid om zonden te vergeven”).

Op het titelblad zette ds. IJsselstein een uitspraak van de kerkhervormer Maarten Luther: „Het hele koninkrijk van Christus bestaat uit de vergeving van zonden.” „Daar moest ik vooral aan denken bij de bestudering van het vierde vers van Psalm 130: „Maar bij U! Bij ons is schuld, maar bij U is vergeving.” Je voelt dat de dichter in nood zich vastklemt aan het Woord. Ten diepste aan het komende, vleesgeworden Woord, aan Immanuël. Alleen door U. Ik heb geen recht, maar het is toch Uw liefste werk om zonde te vergeven.”

De uitkomsten van het exegetisch onderzoek naar Psalm 130 wijken volgens de predikant niet af van de gangbare gereformeerde Bijbeluitleg. „Op details kun je soms een andere keuze maken, maar in grote lijnen is die helder: de dichter roept vanuit de diepten van het door de zonde gescheiden zijn van God, tot God, met een beroep op Zijn trouw en macht. Hij ziet geen enkele bestaansgrond in zichzelf voor God, maar werpt zich met een gelovig ”maar” op Gods bereidheid tot vergeving van zonde en schuld. Die bereidheid ligt vast in het Woord. Bij het geloof van dit kind van God zijn erkennen, belijden, roepen, verwachten, hopen en vrezen onlosmakelijk met elkaar verbonden.”

Vooral dat woordje ”maar” ziet ds. IJsselstein als een wonder. „In het Hebreeuws staat heel nadrukkelijk: „Maar bij U.” Bij de Eeuwige, de Rechtvaardige, de Heilige, bij de getrouwe God is vergeving, ook voor mijn schuld. Een hartelijke en innige bereidheid, geopenbaard aan een roepende zondaar, die zonder genade niet leven kan.”

Ds. IJsselstein gaat in zijn proefschrift nog een stap verder dan alleen de exegese: hij probeert een brug te slaan naar de praktijk van alledag. In Indonesië is het volgens hem „uniek” om Bijbeluitleg heel gericht toe te passen in een veldonderzoek binnen kerkelijke gemeenten. „Ik begin met exegese, toets die bij gemeenteleden en studenten theologie, en maak vervolgens een vertaalslag naar de verantwoordelijkheid van kerken en ambtsdragers. Het mooie in Indonesië is dat er op het departement voor Godsdienstzaken ook echt serieus gekeken wordt naar dit soort studies, met de vraag: Wat moeten wij wel of niet doen?”

Tijdens een reis door een groot deel van Indonesië verspreidde de predikant 3881 papieren enquêtes onder presbyteriaanse, evangelische en pinkstergemeenten. Uit deze enquêtes blijkt dat Indonesische christenen de neiging hebben af te wijken van het geloof in de betrouwbaarheid van de Schrift. „Vooral de jongere generatie, en zeker ook theologiestudenten, die in de toekomst mede bepalend zullen zijn voor het theologische klimaat in de kerken. Dat is zorgwekkend.”

Hij signaleert ook een neiging om de ernst van de zonde te bagatelliseren en het niet al te nauw te nemen met de rechtvaardigheid en heiligheid van God. „Wat betreft vergeving van zonde, neigt men overigens tot twee uitersten. „God vergeeft natuurlijk, ik ben tenslotte Zijn kind”, maar ook: „Sommige zonden zijn onvergeeflijk.” On-Bijbelse gedachten over Gods bereidheid tot vergeving van zonde hangen vooral sterk samen met opvattingen over Wie God is en over wie de mens is voor God.”

Hoe komt het dat in Indonesië het geloof in ”automatische vergeving” zo groot is?

„Uit het onderzoek blijkt dat die opvatting heel nauw samenhangt met het feit dat men zichzelf geschikt acht voor God, en met het feit dat men denkt dat God zo rechtvaardig niet is als dat de Bijbel zegt. Men is weinig doordrongen van de ernst van de zonde; er is weinig besef van Gods deugden.

Dat hangt natuurlijk nauw samen met de prediking. In een van de aanbevelingen aan het einde van mijn onderzoek roep ik ambtsdragers vooral op om in prediking en pastoraat de mens voor God te plaatsen: voor de Heilige en Rechtvaardige, vol ook van genade en barmhartigheid, opdat hij of zij zichzelf mishage en voor God verootmoedige.”

Vooral in Oost-Indonesië bestaat de neiging om moord, overspel en diefstal als onvergeeflijk te beschouwen. „Dat ligt verankerd in de cultuur. Wat wel vraagt om meer onderzoek vraagt, is waarom men, met name in Oost-Indonesië en vooral Papoea, zo gespleten denkt over het geloof. Een grote meerderheid in de rest van Indonesië vindt dat geloof een zaak is van het hele leven, maar vooral in Papoea bestaat de neiging om geloof te beperken tot het denken. Het lijkt op de een of andere manier niet geïntegreerd in het hele leven van de mensen. Dat is wellicht een reden dat oude oordelen (over moord, overspel en diefstal) nog zo springlevend zijn en blijven voortbestaan.”

Wat adviseert u de diverse protestantse denominaties en instellingen van theologisch onderwijs in Indonesië?

„Om maar een greep te doen: meer aandacht voor niet-selectief Bijbellezen, zodat we niet alleen lezen wat bij ons past. Aandacht voor een evenwichtiger prediking, herwaarderen van catechismusprediking. Veel meer aandacht voor exegese, predikkunde en pastoraat in opleidingen. Een verzoek aan de overheid om aandacht te hebben voor het tanende Schriftgezag.”

Afgezien van dr. C. Steenblok, die promoveerde toen hij nog predikant was van de Gereformeerde Kerken in Nederland, bent u de eerste Nederlandse predikant van de Gereformeerde Gemeenten –ontstaan in 1907– die een theologisch proefschrift schreef. Waarom heeft dat zo lang geduurd?

„Ik denk niet dat dit ligt aan een bepaalde huiver voor de wetenschap. Misschien is promoveren vooral een praktisch probleem. Hoe vindt een predikant voldoende tijd om geconcentreerd te kunnen studeren? Het is in de eerste plaats onze roeping die tijd te besteden in gemeente en consulentgemeenten. Maar zeker in een periode waarin veel gemeenteleden verder studeren, in een periode waarin de ‘buitenwereld’ in discussies soms vraagt om gedegen en doordachte antwoorden, lijkt het me zeker niet verkeerd als mensen tijd en ruimte krijgen om te promoveren.”

Toen u in 2010 een beroep aannam als zendingspredikant voor Papoea, zei u in een interview daar langere tijd te zullen blijven. Na de Kerst keert u al terug naar Nederland.

„Dit laat wat mij betreft een ding zien: De Heere regeert. Hij zegt ga, en ik ga. En Hij zegt kom, en ik kom. Mijn hart is losgescheurd van vrienden en studenten in Papoea. Zonder het spreken van de Heere was ik op mijn plaats gebleven, hoewel er weinig mogelijkheden geboden werden om mijn taak in te vullen. Het is een zegen om als mens de Heere te mogen volgen. Niet na goed overleg, zoals vrienden met elkaar overleggen, niet als vrucht van eigen afweging, maar volgend zonder te vragen, in de wetenschap dat de Heere leidt.”

U heeft een proefschrift kunnen schrijven naast uw werkzaamheden als docent. Is de instelling waaraan u promoveerde vergelijkbaar met een Europese theologische universiteit?

„Eigenlijk vind ik het jammer dat ik zo veel tijd had om dit te kunnen doen. Er is zo veel nood in Papoea. Wat betreft de positie van de universiteit UKIP: in april wordt het proefschrift tijdens een staatsexamen voorgelegd aan mensen van het departement Godsdienstzaken. Dat is gelet op de beoordeling nu een formaliteit. Daarmee is dan ook de internationale erkenning rond.”


Psalm 130

1 Een lied Hammaäloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!

2 HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

3 Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?

4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

5 Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.

6 Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.

7 Israël hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.

8 En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer