Turken in Nederland emanciperen met eigen museum
De emancipatie van Turken in Nederland is weer een stapje verder gekomen met de opening van een eigen museum. Zodat ook de jonge generatie weet dat opa ooit als gastarbeider met acht man in één kamer leefde. „Wie zijn geschiedenis niet kent, kan ook geen toekomstperspectief ontwikkelen.”
Per week kreeg Mehmet Hazinadar 138 gulden. Bruto, welteverstaan. Schoon in de hand hield de Turkse gastarbeider ruim 84 gulden over.
Dat staat te lezen in de originele arbeidsovereenkomst die Hazinadar in 1967, 27 jaar oud, aanging met de Nederlandsche Kabelfabrieken in Delft, vertegenwoordigd door ir. Van ’t Groenewout.
De overeenkomst is ingelijst te zien in het Turks Museum Nederland in Den Haag, dat vorige maand de deuren opende. En zo zijn er meer attributen die verwijzen naar de tijd dat veel Nederlanders voor het eerst kennismaakten met Turken; de tijd van de gastarbeiders.
In de museumzaal hangt een levensgrote foto van twee Nederlandse vrouwen in badpak in een zwembad, vrolijk met elkaar kletsend. Verderop is een Turkse vrouw de vloer aan het zwabberen, een trieste trek om haar mond. „De vrouw die ons deze foto schonk, was er verdrietig over”, weet een medewerker van het museum. „Zo waren de verhoudingen in die tijd.”
Ottomaanse sultan
Toch vormt de periode van de gastarbeiders maar een klein deel van de onderlinge Turks-Nederlandse verhoudingen, benadrukt Rüstem Akarsu. Hij is coördinator van het museum en kan met smaak vertellen over de uitstekende onderlinge banden in de zeventiende eeuw. „De handel bloeide”, zegt hij terwijl hij bij een afschrift staat van een fraai gekalligrafeerd contract. Het papier behelst de toestemming van een Ottomaanse sultan aan de Nederlanders om goederen vanuit zijn rijk uit te voeren. „Vooral de handel vanuit Izmir heeft Nederland in de zeventiende eeuw een stuk rijker gemaakt.”
En niet alleen de handel maakte Nederland rijker: Akarsu wijst erop dat ook de culturele uitwisseling –vooral van het Ottomaanse naar het Nederlandse rijk– van groot belang was. „Zoals de hele koffiecultuur. Of de hamam, het Turkse badhuis, dat ook buiten Turkije populair is geworden.”
Turken in Nederland, kortom, hebben een roemrucht verleden. Akarsu vindt het heel goed dat het museum daar de vinger bij legt, zegt hij onder het genot van een glaasje sterke Turkse thee. „Dit is een vorm van emancipatie, zeker weten. Tot nu toe waren de geesten nog niet rijp voor een eigen museum, maar dat is veranderd. Het is goed als mensen weten waar ze vandaan komen. Dat geldt zeker voor Turkse jongeren. Maar natuurlijk zijn we er ook voor alle Nederlanders.”
Open en tolerant
Akarsu was een van de mensen die vorige maand een rood lint doorknipten bij de ingang van het museum in de Haagse Moerwijk. Hij stond naast burgemeester Van Aartsen, eveneens met een schaar in de hand. Ook de Turkse consul-generaal was van de partij – niet voor niets, want het is ook 400 jaar geleden dat de wederzijdse handelsbetrekkingen tussen Nederland en Turkije van de grond kwamen.
Vooral aan die lang vervlogen tijd refereerde Van Aartsen in zijn toespraak, die hij „de grote bloeiperiode uit de Nederlandse geschiedenis” noemde. Volgens hem was er destijds zowel in het toenmalige Ottomaanse Rijk als in Nederland sprake van een relatief open en tolerant klimaat.
„Het is in die open, internationale, ondernemende geest en in de volle overtuiging dat alleen die instelling ons verder zal brengen, dat wij het Turks Museum Nederland zullen openen”, zei de Haagse burgervader.
Die woorden koos hij niet voor niets. De aanwezigheid van Turken in Nederland wordt vandaag de dag niet allereerst met openheid en tolerantie geassocieerd. Vaker gaat het over problemen. Zo is de werkloosheid traditioneel hoog: in 2010 had bijna 30 procent van de Turks-Nederlandse jongeren geen baan. Ook op scholen is er nog altijd een grote achterstand onder Turkse jongeren, hoewel die langzaam slinkt. Bovendien hebben Turkse Nederlanders vooral in sommige steden een slechte naam door de hoge criminaliteitscijfers. Dat geldt met name in plaatsen als Capelle aan den IJssel, Gouda, Vlaardingen en Zoetermeer.
Fabeltje
Een ander probleem is dat Turken vaak sterk op hun land van herkomst blijven gericht – meer dan Marokkanen (zie kader). Zo zou wel 40 procent van de hoger opgeleiden de ambitie hebben om terug te gaan naar Turkije, blijkt uit onderzoek. Die oriëntatie op Turkije staat integratie in de weg.
Maar volgens Ahmet Azdural, directeur van het Inspraak Orgaan Turken in Nederland (IOT), loopt het zo’n vaart niet. „Natuurlijk vind ik die percentages ook zorgwekkend. Maar het is meer een idee in de hoofden van jongeren dan een concreet plan.”
Dat zo’n idee desondanks bestaat, vindt Azdural niet zo gek. „Zelfs hoger opgeleide Turkse jongeren hebben moeite een stageplaats en een baan te vinden in Nederland. Bovendien zijn de economische perspectieven in Turkije gunstiger. Maar dat heel veel jongeren teruggaan naar Turkije, is echt een fabeltje.”
Draagt het Turks Museum Nederland er niet aan bij dat de oriëntatie op Turkije in stand blijft? Natuurlijk niet, vindt Azdural. „Voor het zelfbewustzijn van een groep is het erg belangrijk om te weten waar je vandaan komt. Wat heeft ons voorgeslacht doorgemaakt? Dat mijn vader in Nederland als gastarbeider met acht anderen een kamer moest delen, is heel belangrijk voor mij. Als je je achtergrond kent, kun je beter aarden in Nederland. Wie zijn geschiedenis niet kent, heeft ook geen toekomstperspectief.”
Dat laatste zegt ook coördinator Akarsu van het museum, bijna met dezelfde woorden. „We zijn open over ons verleden. Hoe opener we zijn, hoe makkelijker we kunnen integreren.”
Koerden
Toch is het klimaat nog niet zo open dat alles maar gezegd kan worden. In het museum wordt geen woord vuilgemaakt aan prangende kwesties als de Koerden, laat staan dat het over de Armeniërs gaat. Dat is ook niet zo gek, denkt een aanwezige die niet met zijn naam in de krant wil. „Dit museum is bedoeld om de verschillende groepen bij elkaar te houden. Dan moet je het niet over de Koerden gaan hebben; daar komt alleen maar ruzie van.”
„Botsingen tussen Turkse stromingen willen we voorkomen”, zegt ook coördinator Akarsu. „We hebben er goed over nagedacht wat we willen tentoonstellen. Ook denken we er goed over na hoe een toekomstig bestuur eruit moet zien. Er moet evenwicht in zijn. Daar letten we ook nu al op, ook al bestaat het bestuur nog slechts uit vrijwilligers.”
Een andere museummedewerker wijst erop dat er op dit moment al Koerden in het bestuur zitten. „Bovendien is het niet onze taak om die elementen van de Turkse geschiedenis te belichten. Dat is meer iets voor de Turkse overheid”, vindt hij.
Heimwee
De collectie van het museum is nog klein: welbeschouwd past alles in één niet al te grote zaal. En erg druk is het er ook nog niet. Slechts een enkeling komt binnen op een willekeurige woensdagmiddag. „We zijn op een slecht moment gestart”, verontschuldigt Akarsu zich. „Met de huidige economische situatie kunnen we geen subsidie krijgen. We moeten vrijwel alles zelf doen.”
Maar de plannen zijn duidelijk: „We hopen een kenniscentrum over Turkije en de relaties met Nederland te worden. Voor Turken, voor Nederlanders, voor jongeren, voor ouderen. We dromen van een gebouw in Ottomaanse stijl dat de meest uiteenlopende functies en programma’s kan herbergen.”
Maar een heimweeplek, dat zal het museum niet worden als het aan Akarsu ligt. Nuchter: „Ik héb ook geen heimwee. Ik ben op mijn 18e, in 1972, naar Nederland gekomen voor het avontuur. Maar alles is nu veel makkelijker dan toen. Terug naar vroeger hoef ik niet meer. Ik ben een Nederlandse Turk geworden en ben niet van plan nog terug naar Turkije te gaan. En mijn kinderen ook niet.”
Turken wel, Marokkanen niet
Met de komst van het Turks Museum Nederland is er weer een minderheid met een eigen museum. Coördinator Akarsu maakt een vergelijking met Joden en Molukkers, die beiden ook eigen tentoonstellingsruimten hebben – hoewel Museum Maluku van de laatste groep juist vorige maand door geldgebrek moest sluiten.
Opvallende afwezige in het rijtje van minderheden is de groep Marokkanen. Zij hebben nooit veel initiatieven ontplooid om de eigen geschiedenis voor het voetlicht te brengen, en voor zover bekend zijn daar ook geen concrete plannen voor.
Het lijkt voor de hand liggend om dat gebrek aan historisch zelfbewustzijn te wijten aan een geringere mate van integratie onder Marokkaanse Nederlanders. Toch is het de vraag of dat terecht is.
Eerder lijkt de totaal verschillende herkomstgeschiedenis een rol te spelen. Zo komen Turken in Nederland uit een land waar, hoewel beperkt, democratie aanwezig was. Turken waren vaker in de gelegenheid om ongestraft hun stem te verheffen dan Marokkanen. De Marokkaanse Nederlanders zijn veelal Berbers uit het Rifgebergte, die ook in eigen land altijd werden achtergesteld en onderdrukt.
Een praktisch gevolg van die verschillende herkomst is dat Turken meer vrijheid hadden om zich te organiseren zoals ze wilden. Dat blijkt in het thuisland, maar ook in Nederland: de eerste Turkse maatschappelijke organisaties zijn al sinds 1974 actief in Nederland – dat is slechts enkele jaren na de komst van de Turkse gastarbeiders.
Een ander gevolg van dat meer open politieke klimaat in Turkije is dat ondernemerschap er altijd veel sterker is gestimuleerd. Ook dat is in Nederland terug te zien: de elkaar opvolgende generaties Turken zijn buitengewoon ondernemend, ook vergeleken met autochtone Nederlanders.
Toch lopen Turken niet in alle opzichten voorop wanneer ze met Marokkanen vergeleken worden. In de Nederlandse cultuur –zeker ook in de literatuur– zijn er meer geslaagde Marokkanen dan Turken aan te wijzen. Ook beheersen Marokkanen de Nederlandse taal doorgaans beter dan Turken.
De oorzaak daarvan lijkt deels te liggen in het feit dat Turken vaak een stuk nationalistischer zijn. Ze houden de banden met hun moederland vast, terwijl Marokkanen –met hun ambivalente geschiedenis in eigen land– die eerder doorsnijden. Daarnaast hebben Marokkanen door hun kolonisatiegeschiedenis vaak al in hun moederland kennisgemaakt met een Europese taal, terwijl Europese Turken die pas voor het eerst na hun emigratie leerden kennen.