Wees en arme bleven ver van de preekstoel
GOUDA – Tussen rijk en arm hoort in de kerk geen onderscheid te zijn. Tot enkele tientallen jaren geleden was dat er echter wel. Rijken zaten in comfortabele banken rond de preekstoel. Arme mensen kregen een plaats op sobere zitplaatsen aan de zijkanten van de kerk, waar het zicht op de preekstoel minimaal was.
De preekstoel in de Sint-Janskerk in Gouda is omgeven door banken. Zo was het voor een predikant in het verleden mogelijk om ook zonder luidspreker voor de meeste mensen verstaanbaar te zijn. Maar de voorgangers waren niet overal in de 123 meter lange kerk te horen.
Henny van Dolder, archivaris van de Sint-Janskerk, wijst op plaatsen waar in het verleden ook banken stonden. „Op de vier buitenste punten van de bankenopstelling waren de armenbanken. De gegoede burgerij zat in het midden.” Daarbuiten waren blokken gereserveerd voor weeskinderen, armen en soldaten. „Ik denk dat die laatsten bij elkaar werden gezet omdat ze luidruchtig waren.” Doordat mensen op deze plaatsen de predikant slecht konden verstaan, verveelden ze zich vaak.
De tegenstelling tussen arm en rijk was volgens Van Dolder in de afgelopen eeuwen een algemeen geaccepteerd verschijnsel. Een waardeoordeel wil ze er niet aan verbinden. „Je moet dat zien in het licht van die tijd.” Eeuwenlang stonden er gebeeldhouwde banken in de kerk. Burgemeesters en andere gegoede mensen betaalden om op die plaatsen te mogen zitten. Minderbedeelden zaten achterin, moesten genoegen nemen met een staanplaats of namen hun eigen stoel mee. Het betalen voor goede zitplaatsen verdween in de Sint-Janskerk overigens pas in 1970.
De herenbanken verdwenen bij de restauratie van 1853. De rijken bleven in comfortabele banken gegroepeerd rond de preekstoel. Nieuw waren de armenbanken. „Het waren zitplanken met smalle latten als rugleuning.” Ook deze armenbanken zijn niet meer te zien. Bij de kerkrestauratie van 1964 tot 1980 werden ze verwijderd. Enkele losse exemplaren bleven behouden en werden geplaatst aan de zijkanten van de kerk. Dit jaar moesten ook deze het veld ruimen, nadat iemand erdoor was gezakt.
De arbeidersstad Gouda kende in het verleden veel arme mensen. De hervormde gemeente bezat twee kerken: de Sint-Jan en de Armenkerk. „Men was van mening dat armen de preken in de Sint-Jan niet konden begrijpen. Daarom werd in 1842 aan de Peperstraat de Armenkerk gevestigd.” Daar gingen overigens ook de predikanten voor die de diensten in de Sint-Janskerk verzorgden. De naam Armenkerk werd overigens door velen als denigrerend ervaren. De naam veranderde na 25 jaar in Kleine Kerk. „Wie naar de Armenkerk ging, werd doorgaans ook bedeeld door de diaconie. Na een kerkbezoek kreeg iedereen een blikken plaatje met een nummer. Op maandag konden mensen dat inleveren voor een bijdrage van de diaconie.” Sommige mensen kregen ook steun van de algemene armenzorg. Er werd wel opgetreden tegen deze vorm van het ontvangen van dubbele uitkeringen.
Terwijl de tegenstelling tussen arm en rijk breed was geaccepteerd, wilden anderen geen onderscheid maken. Onder hen was ds. Johannes Hermanus Krom. In zijn tijd was het nog gebruikelijk dat rijken in de kerk werden begraven en armen op de begraafplaats naast de kerk. Ds. Krom, die in 1827 op 59-jarige leeftijd in Gouda overleed, wilde per se tussen de arme mensen worden begraven. Zijn argument: „Ik ben niet meer dan de armen.”
Dit is de tweede aflevering in een serie over arm en rijk, het thema van de Maand van de Geschiedenis. Donderdag deel 3.