Luthers kijk op hekserij
In de aanloop naar het herdenken van 500 jaar Reformatie in 2017 wordt Luther in Duitsland vanuit allerlei hoeken in de schijnwerpers gezet. Op een tentoonstelling in het Duitse Schmalkalden gaat het over zijn houding ten opzichte van hekserij. Die is tweeslachtig.
Rode draad van deze tentoonstelling in slot Wilhelmsburg in het Thüringer stadje vormt het proces tegen Lena Güntzlin. Zij werd in 1596 wegens hekserij veroordeeld en daarvoor op de brandstapel gebracht. De expositie ”Luther und die Hexen” toont gerechtelijke documenten en voorziet deze van commentaar. Uitvoerig staat de tentoonstelling stil bij het verschijnsel hekserij in bredere zin.
Allerlei vragen komen daarbij aan de orde. Waar komt het geloof in het bestaan van heksen vandaan en waarom speelde dit geloof juist in de zestiende en de zeventiende eeuw, de tijd van Luther en de Reformatie, zo’n grote rol? Hoe gingen kerk en overheid ermee om en waardoor is dit geloof uiteindelijk weer buiten beeld geraakt? Bij elk onderwerp staan passende citaten met opvattingen van Luther.
Verbond met de duivel
De tijd waarin het geloof in heksen een grote vlucht nam, werd gekenmerkt door velerlei rampspoed: oorlogen en geruchten van oorlogen, epidemieën en honger. Een tijd die Albrecht Dürer met zijn beroemde houtsnede van de vier ruiters uit de Openbaring aan Johannes op onnavolgbare wijze illustreert.
De mensen zochten naar verklaringen voor hun rampspoed. In de middeleeuwen deed de kerk geloof in hekserij af als dom bijgeloof. In de vroege zestiende eeuw werd hekserij van zowel rooms-katholieke als protestantse zijde in verband gebracht met de invloed van duivel en demonen. De kerk onderschreef formeel dat er heksen bestaan en dat zij kwaad kunnen aanrichten. Heksen vormden een gevaar dat kerkelijke en wereldlijke autoriteiten met alle mogelijke middelen dienden te bestrijden.
Een dergelijke bestrijding vereiste een nauwkeurige beschrijving van het kwaad. Die was er en omvatte vier kenmerken. Allereerst het verbond met de duivel: de heksen zweren God af en sluiten met de duivel een verbond. Vervolgens bezegelen de heksen dat verbond door geslachtsgemeenschap met de duivel. Als derde kenmerk is er de vlucht door de lucht naar de heksensabbat, en in de vierde plaats richten heksen schade aan aan mensen, dieren en oogst.
Aan luchtreizen en heksensabbat hechtte Luther geen geloof, blijkens de verwijzing naar een geschrift met tien in 1518 te Wittenberg gehouden preken. De overige drie kenmerken onderschreef hij echter wel. Vandaar dat hij voor hekserij dezelfde straf eist als voor moordenaars. „Niet alleen omdat zij schade veroorzaken, maar ook vanwege hun afkeer van God en hun verbond met de duivel.”
Folterknecht
Na deze inleiding wordt op de tentoonstelling de procesgang verbeeld, die een aantal stappen kende, beginnend met de beschuldiging en eindigend met het uitspreken en voltrekken van het oordeel. Aangifte kwam vaak uit de eigen familiekring. Ene Margaretha Ott werd door haar man aangegeven met als argument dat hij in voortdurende angst leeft dat ze hem om het leven zal brengen.
Het uitspreken van het oordeel vereiste een bekentenis van de beschuldigde. Daarom ontkwam de verdachte vaak niet aan foltering om een dergelijke bekentenis te verkrijgen. In een in 1525 uitgesproken preek merkt Luther hierover op: „Bid, opdat de heksen openbaar komen en uit de hand van de folterknecht hun loon ontvangen.”
Na zo’n foltering gaf de eerdergenoemde Lena Güntzlin toe dat ze met de duivel ontucht had bedreven en op een stok naar de heksensabbat was gevlogen. Daarop veroordeelden de rechters van de universiteit van Jena haar ter dood. Een heksenverbranding was geen volksgericht, maar berustte op een juridische uitspraak van een officieel rechtscollege.
Als afronding van de zaak kregen de nabestaanden de rekening voor het hout van de brandstapel. Alleen bij gebrek aan middelen bij de veroordeelde of haar familie kwamen deze kosten ten laste van de overheid.
Tweeslachtig
Uit de tentoonstelling blijkt dat Luthers houding tegenover heksen en hekserij tweeslachtig is. Aan de ene kant stelt hij heksen en tovenaars gelijk aan moordenaars en plegers van hoogverraad, misdadigers die met terechtstelling dienden te worden gestraft.
Daartegenover staat zijn waarschuwing om wedervaren van ongeluk niet aan de duivel toe te schrijven: „Hij zondigt tegen het eerste gebod die zijn ongeluk en tegenslagen aan de duivel of aan slechte mensen verwijt en alle kwaad en goeds niet met liefde en lofprijzing van God alleen aanneemt en onder dankzegging en met een onderworpen en kalm gemoed weer bij Hem neerlegt.”
In zijn waarschuwing geen geloof te hechten aan het bestaan van heksensabbatten staat Luther dichterbij dan Voetius. Die schrijft een eeuw later dat men aan de realiteit van door de lucht reizende heksen niet mag twijfelen.
De tentoonstelling ”Luther und die Hexen” is tot 15 januari in het Duitse Schmalkalden te bezoeken.