Robbert Dijkgraaf bezoekt musea via achterdeur
Het topje van de Mont Blanc. Een onooglijk microscoopje van Antoni Van Leeuwenhoek. Laden vol botten van Dubois. Stuk voor stuk zijn ze te vinden in Nederlandse wetenschapsmusea. Met elkaar vertellen ze het verhaal van ‘de beste jongetjes van de klas’.
Lang niet altijd liggen de juweeltjes op een ereplaats in het museum. Even vaak zijn ze weggestopt in een la, of staan ze achter in de kelder. Robbert Dijkgraaf, ex-president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), heeft er op de valreep veel van gezien.
Voor zijn vertrek naar het Amerikaanse Institute for Advanced Study in Princeton, waar hij sinds 1 juli directeur is, krijgt Dijkgraaf samen met wetenschapsjournalist Marcel Hulspas een exclusieve rondleiding in een handvol wetenschapsmusea. Het resultaat is ”Reuzen van de Lage Landen”, de ideale reisgids voor mensen die niet op zoek zijn naar de schoonste stranden of de goedkoopste terrasjes, maar naar sporen van de grootste wetenschappers uit de Nederlandse geschiedenis.
Hulspas kan goed vertellen. Het is zijn taak om de zoektocht van Dijkgraaf op te tekenen, maar hij bereikt meer. Vaak geeft hij de lezer het gevoel over de schouder mee te kijken. Naar de radertjes van het planetarium van Eise Eisinga en de uit de kluiten gewassen pompen in het koudelaboratorium van Heike Kamerlingh Onnes, de man die als eerste helium vloeibaar maakt. Na een paar hoofdstukken heeft de lezer nog maar één doel voor ogen: dit alles een keer met eigen ogen zien. De goed geslaagde beelden van fotograaf Erno Wientjes dragen daar zeker aan bij.
Neem het onooglijke stukje rots dat in een van de vele kasten van Teylers Museum in Haarlem ligt. Het is het topje van de Mont Blanc, dat Martinus van Marum ergens rond 1800 cadeau krijgt van een Zwitserse geoloog. Een groots geschenk voor een groot wetenschapper.
Van Marum was de grondlegger en eerste directeur van het Haarlems museum, dat geldt als het oudste van Nederland. Het stukje steen maakt de filosoof in Dijkgraaf wakker. „Is dit nog steeds het topje van de berg? Kan een bergtop zich op zeeniveau bevinden?”
Minstens zo mooi is het microscoopje van Antoni van Leeuwenhoek, in bezit van Museum Boerhaave in Leiden. Het verkleinwoord is op zijn plaats, want meer dan een metalen plaatje, een lensje en een schroef om de boel scherp te stellen, is het niet. Geen rijke versiering en kostbare opbergdoos –zoals in die tijd gebruikelijk– maar ongeëvenaard in zijn kunnen. Al is hij kleiner dan een lucifersdoosje, hij kan slootwater wel honderden keren vergroten en eencellige diertjes zichtbaar maken.
Van Leeuwenhoek behoorde tot de gegoede burgerij en verdiende de kost als lakenhandelaar. Hij heeft nooit gestudeerd aan een universiteit, maar maakte de meeste kennis zichzelf eigen. Datzelfde geldt voor de Friese wolkammer Eise Eisinga, die in zijn bescheiden woning een compleet planetarium heeft gebouwd dat zijn weerga niet kent. Aan het plafond van de woonkamer draaien tot op de dag van vandaag de aarde en vijf andere planeten –gehangen aan dunne draden– hun baan om de zon.
Samen met de directeur van het planetarium kijkt Dijkgraaf met ontzag naar de nauwelijks bewegende raderen. Ze grijpen met spijkers in elkaar. Ooit door Eisinga zelf gesmeed, 10.000 in totaal. Een eenvoudige klok houdt de hele mechaniek gaande. Al meer dan twee eeuwen lang houden de tandwielen de herinnering aan Eisinga levend.
”Reuzen van de Lage Landen” is een boeiend verslag van een tocht door een paar eeuwen wetenschapsgeschiedenis. Dat smaakt naar meer, want musea hebben veel meer te bieden dan deze handvol grote geleerden. Achter ieder museumstuk zit een verhaal. Mits goed verteld, blijven bezoekers gefascineerd een poosje staan en komen later nog eens terug.
De tijd van slecht zichtbare tekstbordjes met kleine lettertjes zijn de meeste musea inmiddels wel voorbij. Toch is er nog winst te behalen, blijkt uit de smeuïge verhalen van Hulspas. In rake zinnen zonder opsmuk weet hij de lezer tot het eind toe te boeien.
Neem de beschrijving van ‘Pietje’, het door de Limburgse paleontoloog Eugène Dubois zelf geboetseerde levensgrote model van een door hem ontdekte oermens. Niet te bewonderen in het museum, maar roemloos verblijvend in een opslagruimte op de zestiende verdieping van de collectietoren van museum Naturalis in Leiden. Dijkgraaf en Hulspas mogen hem even zien, maar lang duurt al die aandacht niet. Meesterlijk weet Hulspas in een paar pennenstreken de nederige plaats van het museumstuk neer te zetten. „Het tl-licht floept uit. De enorme deur zwaait dicht. Pietje staat weer in het duister. Wie weet voor hoelang.”
N.a.v. ”Reuzen van de Lage Landen”, door Marcel Hulspas, uitg. Nieuw Amsterdam, Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 468 1318 8; 160 blz., € 16,95.