Geschiedenis

Voor Franklin Roosevelt was kerkgang luxe

„Afgelopen zondag ging Franklin mee naar de kerk en vandaag weer. Ik beschouw dat als een groot voorrecht”, schreef Eleanor Roosevelt in 1918 in haar dagboek. Kerkgang was voor Franklin Delano Roosevelt eigenlijk overbodige luxe geworden. Zijn geloof was volgens hem sterk genoeg om zonder wekelijks voedsel te kunnen.

W. B. Kranendonk

21 August 2012 19:21Gewijzigd op 14 November 2020 22:46
Franklin D. Roosevelt (met wandelstok) met koning George en koningin Elizabeth, Eleanor Roosevelt en Sara Delano Roosevelt voor de St. Jameskerk in Hyde Park, New York (1939). Foto FDR Presidential Library
Franklin D. Roosevelt (met wandelstok) met koning George en koningin Elizabeth, Eleanor Roosevelt en Sara Delano Roosevelt voor de St. Jameskerk in Hyde Park, New York (1939). Foto FDR Presidential Library

Dat zijn eigen kinderen ’s zondag naar de kerk moesten, was voor Franklin D. Roosevelt geen punt van discussie. „Het schaadt hen in ieder geval niet”, zei hij tegen zijn vrouw, toen die hem vroeg of hij het er wel mee eens was dat ze haar kinderen meenam naar de dienst. Op haar vraag wat het gevolg zou zijn als de kerkelijke leer niet waar bleek te zijn, was zijn antwoord: „Over dat soort dingen heb ik nog nooit nagedacht.”

Kerkgang was voor de wat oudere Roosevelt vooral goed voor anderen. In zijn jeugd ging hij iedere zondag. Eenmaal volwassen geworden, liet hij de kerkgang verslonzen. Terwijl zijn vrouw naar de kerk was, bleef hij uitslapen, vrienden ontvangen, ging hij met hen golfen, of zat hij op kantoor brieven te schrijven en zijn postzegelverzameling bij te werken. „Ik heb het niet nodig wekelijks door de predikant de les gelezen te worden”, schreef hij aan een vriend.

Desondanks beschouwde de man die als enige in de Amerikaanse geschiedenis vier opeenvolgende presidentsverkiezingen won, zich als gelovig en betrokken kerklid. Als jongvolwassene koos hij ervoor om zich niet, zoals zijn ouders, aan te sluiten bij de Dutch Reformed Church, maar om lid te worden van de Episcopale Kerk. Jarenlang was hij ook actief kerkenraadslid van de gemeente in zijn woonplaats. Zelfs in de jaren dat hij president was (1933-1945) bleef hij betrokken. Soms onderbrak hij regeringsoverleg om met de voorzitter van de kerkenraad een kwestie door te spreken.

Ondanks het lidmaatschap van de kerkenraad zag men Roosevelt zelden in de kerk. Met name bij de Bijbelgetrouwe christenen kwam hem dat op kritiek te staan. Norman Vincent Peale, predikant in New York en in Nederland bekend van zijn boek ”De kracht van positief denken”, verweet Roosevelt „onverschillig en luchthartig” over het geloof te doen.

Als verweer voerde Roosevelt aan dat wanneer hij als president naar een kerkdienst ging, hij in het middelpunt van de belangstelling zou staan. „Ik kan zo niet bidden. Bidden is voor mij heel intiem en persoonlijk spreken met God.” Er was echter nog een tweede reden: omdat FDR, zoals hij vaak werd genoemd, lichamelijke beperkingen had, wilde hij liefst ongezien de auto in- en uitstappen. Dat lukte niet bij kerkgang. „Mensen staren dan naar me zoals bezoekers van een dierentuin naar aapjes.”

Bidden was voor de 32e president van de VS vooral een privézaak. Jarenlang hebben de Amerikanen bijvoorbeeld niet geweten dat de president regelmatig besloten gebedsbijeenkomsten hield waar leden van zijn kabinet met hun gezinnen en enkele vertrouwelingen voor werden uitgenodigd. Vaak ging daar dr. Endicott Peabody, de rector van de middelbare school waar hij op had gezeten, in voor. In zijn vele radiotoespraken riep FDR zijn volk vaak op te bidden. „Het gebed is een hulp voor dag en nacht, zeven dagen per week.”

Hoewel Roosevelt in zijn toespraken geregeld Bijbelwoorden gebruikte, was zijn persoonlijk geloofsleven zelfs voor zijn vrouw en vrienden „een geheim.” „Vader sprak er nooit over, preekte niet tegen ons. Zijn levenswijze was voor ons een christelijk getuigenis”, zei zijn zoon James later. Conservatieve christenen dachten daar overigens anders over. Roosevelt rookte, genoot van een goed glas wijn en sprak zich niet in afkeurende zin uit toen twee van zijn zonen gingen scheiden. Publiek geheim was ook dat hijzelf jarenlang een verhouding had met Lucy Mercer, de secretaresse van zijn vrouw Eleanor.

Van dogmatisch christendom moest Roosevelt niks hebben. Godsdienstige verschillen waren voor hem niet relevant. „Laat protestant, rooms-katholiek en jood samen streven naar een goed godsdienstig leven”, zei hij meer dan eens.

De kern van het christelijk geloof was voor hem de Bergrede. „Er is geen Amerikaanse president geweest die zich zo sterk door deze preek van Jezus heeft laten leiden”, stelt de historicus Gary Scott Smith. Naar dat deel van het Evangelie verwees Roosevelt vaak in toespraken en brieven. „Dat is de gids voor goed burgerschap.”

Positief was de Amerikaanse president over de moderne theologie. „Daardoor is de weg geopend om eenvoudiger, intenser en gelukkiger te kunnen geloven dan onze voorvaderen.” Het kwaad in de wereld verklaarde hij niet vanuit de zondigheid van de mens. Volgens hem kwam dat door het falen van de instituties. Regering en volken moeten er hard aan werken die te verbeteren. Dan krijgen burgers een gelukkiger leven. Later heeft hij wel gezegd dat de leer van de erfzonde misschien toch veel waars bevat. „Dat is de enige manier waardoor ik de gruwelen van het nazisme kan verklaren.”

Evenals verschillende andere Amerikaanse presidenten zei Roosevelt wel te geloven in de goddelijke voorzienigheid, die aan de ene kant een speciale bedoeling had met zijn volk en aan de andere kant soms onbegrijpelijke dingen deed. Volgens zijn vrouw accepteerde Roosevelt gemakkelijk tegenslagen. „Wat boven onze macht gaat, daar zijn we niet verantwoordelijk voor. Dat doet God en daar kunnen wij niets aan veranderen”, zei Roosevelt dan. Toen hij in 1921 door polio getroffen werd, kwam dat echter wel in een ander daglicht te staan. Tegen Frances Perkins, de eerste vrouwelijke minister uit de Amerikaanse geschiedenis, vertelde hij later zich „totaal van God verlaten” te hebben gevoeld toen de ziekte openbaar kwam.

Of Roosevelt ook geloofde in het leven na de dood? Dat blijft onduidelijk. Of misschien toch niet. Toen de Russische ambassadeur Maxim Litvinov hem in 1933 bezocht zei hij: „Uw vader en moeder waren diepgelovige joden. Ze hoopten dat u rabbi zou worden… Nu dan, mr. Litvinov, denk nog eens terug aan het geloof dat zij u hebben voorgehouden. Doe dat vooral eer u sterft.”

Dit is het vijfde deel in een serie.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer