Nazi-artsen moordden op recept
Neurenberg is de stad die onlosmakelijk verbonden is met de rassenwetten van de nazi’s. Maar ook met de naoorlogse processen tegen de nazikopstukken – en tegen vertegenwoordigers van de medische stand.
Eerder dit jaar hield de Duitse medische beroepsvereniging Bundesärztekammer (BÄK), die 420.000 artsen vertegenwoordigt, in Neurenberg haar jaarlijkse congres. Het was tijd voor een collectieve schuldbekentenis voor de medeplichtigheid aan nazimisdaden door de artsenij, vond een groep artsen uit Neurenberg. „Maar zonder toenadering tot de overlevenden en nabestaanden stelt dit weinig voor”, zegt initiatiefnemer Stephan Kolb.
Dat de nazi’s in de concentratiekampen op pseudowetenschappelijke basis sadistische experimenten uitvoerden op kampgevangenen, is algemeen bekend. Ook bij de begrippen euthanasie en gedwongen sterilisatie leggen velen een link met nazipraktijken. Maar dat artsen vrijwillig en op grote schaal meewerkten aan het bereiken van de ”rassenhygiëne” die de nazi’s direct na de machtsovername in 1933 propageerden, is lange tijd verhuld gebleven.
„Uit recent onderzoek komt naar voren dat in geen enkele andere beroepsgroep meer mensen lid waren van Hitlers NSDAP dan in de medische,” zegt geneeskundig historicus Robert Jütte, die in opdracht van de BÄK de actuele stand van het onderzoek naar de rol van de artsen in nazi-Duitsland in kaart bracht. „In sommige deelstaten lag het percentage op 70.” Dit betekent volgens Jütte overigens niet dat al die artsen overtuigde nazi’s waren. „De 8 procent die tegelijk lid was van de SS was uit overtuiging nationaalsocialist. Veel andere artsen werden uit opportunisme lid van de NSDAP.” Nog voordat de NSDAP aan de macht kwam, beloofde Hitler de Duitse medici allerlei privileges. „Dat Joden dit beroep niet meer zouden mogen uitoefenen, kwam velen ook wel goed uit, omdat er een overschot aan artsen was.”
Jütte benadrukt dat de artsen vrij waren om te kiezen of ze deelnamen aan de programma’s die tot de gewenste ”rassenhygiëne” moesten leiden. „Artsen werden niet gedwongen mee te doen aan de selectie en de gedwongen sterilisatie of het doden van verstandelijk gehandicapten en mensen die als ”sociaal ongewenst” te boek stonden. Ze werden ook niet bestraft als ze niet meewerkten.”
Gedwongen sterilisatie kwam voor de machtovername van de nazi’s op kleine schaal al voor. De wet tot voorkoming van genetisch erfzieke nakomelingen uit 1933 vormde echter de basis voor een enorme toename van deze praktijk. Naar schatting 300.000 mensen werden hiervan het slachtoffer. Met een persoonlijk decreet maakte Hitler op 1 september 1939 de weg vrij voor het uitroeien van „niet-levenswaardigen” door middel van de „genadedood.”
Hitler vermeed een officiële euthanasiewet uit te vaardigen, omdat hij bang was dat het Duitse volk zich hiertegen zou keren. Artsen ondertekenden echter massaal de attesten die rechters nodig hadden om mensen gedwongen te laten opnemen in een psychiatrische inrichting. „Aanvankelijk was er weinig animo, maar toen ze er geld voor kregen, was de bereidheid plotseling heel groot”, zegt Jütte. „De artsen kregen ook veel speelruimte van de nazi’s.” Na het intrekken van het decreet na protesten, in 1941, gingen de artsen met stilzwijgende toestemming van de machthebbers dan ook door met het doden van mensen. „Soms waren er uiterst banale redenen voor, bijvoorbeeld dat er bedden nodig waren voor gewonde soldaten”, aldus Jütte.
Na de Tweede Wereldoorlog werden enkele geneeskundigen tijdens het Neurenbergse artsproces van 1947 veroordeeld. Er waren 39 vooraanstaande artsen aangeklaagd, maar het merendeel van hen bleef buiten schot en kon gewoon weer aan de slag. Dat kwam mede doordat in de rechterlijke macht eveneens voormalige nazi’s hun plaats behielden en collega-artsen ontlastende verklaringen aflegden. „Voor de gewone burger was het ook niet belangrijk. Die had immers een vertrouwensband met zijn of haar arts. Het kwam voor dat aangeklaagde artsen onder luid applaus van toeschouwers werden vrijgesproken”, zegt Gerrit Hohendorf, medisch historicus in München.
Hij is een van degenen die kritiek hebben op de grote terughoudendheid die er altijd binnen de medische stand heeft bestaan om het naziverleden onder ogen te zien. „Intern onderzoek bij de artsenvereniging werd in de jaren vijftig al opgeschort”, geeft Hohendorf aan.
Inmiddels is er wel wat veranderd. Sinds twee decennia verricht de BÄK veel onderzoek naar misstanden die hebben plaatsgehad en zijn er individuele artsen die openlijk de betrokkenheid van de beroepsgroep erkennen. Vorig jaar zijn de slachtoffers van de artsenpraktijken in de Joodse synagoge in Berlijn herdacht.
Hohendorf noemt de zogenoemde Neurenbergse Verklaring, waarin de Duitse artsen voor het eerst de collectieve schuld van de beroepsgroep erkennen, een mijlpaal. Maar waarom komt de verklaring nu pas? „Betrokken artsen zijn inmiddels overleden en hun studenten, die zich meestal loyaal opstelden, zijn ook niet meer actief”, zegt Hohendorf.
Een van de opstellers van de verklaring is Stephan Kolb, leidinggevend arts in de kliniek Neurenberg en verbonden aan de internationale artsenvredesorganisatie IPPNW in Neurenberg. „De Duitse artsendag in Neurenberg houden én de geschiedenis links laten liggen, is onmogelijk”, verwoordt hij de motivatie van IPPNW om deze verklaring op de artsendag aan de orde te stellen. „In tegenstelling tot de nog altijd wijdverbreide veronderstelling ging het initiatief voor deze ernstige schendingen van de mensenrechten niet uit van politieke instanties, maar van de artsen zelf”, luidt de kernpassage van de verklaring, die door de BÄK is overgenomen. De artsenvereniging vraagt daarom om vergeving aan overlevenden en aan nabestaanden.
Kolb is blij dat de tekst op de artsendag letterlijk is overgenomen. „Maar”, zegt hij –en daarbij krijgt hij de instemming van Hohenberg–, „beslissend voor de geloofwaardigheid is of de BÄK een gebaar naar de slachtoffers maakt.” Nog altijd leven er enkele honderden mensen die gedwongen zijn gesteriliseerd en twee personen die voor Hitlers ‘genadedood’ waren geselecteerd.
„Beter laat dan nooit”, zegt ook Margret Hamm met enig cynisme. Hamm vertegenwoordigt de organisatie die opkomt voor de slachtoffers van euthanasie en gedwongen sterilisatie onder het naziregime. Toch is ze te spreken over de stap die de medische beroepsvereniging heeft gezet. De verklaring komt volgens haar op een goed moment, omdat er plannen zijn voor een herdenkingsplaats voor de slachtoffers van de Aktion T4, zoals het euthanasie- en sterilisatieprogramma van de nazi’s in codetaal werd genoemd. „In het recente verleden heeft de BÄK zich verantwoordelijk voor het verleden getoond”, zegt Hamm, die zelf geen directbetrokkene is. „Het debat heeft een ander niveau bereikt. Bijna zeventig jaar heeft het geduurd voordat de stem van de slachtoffers in de samenleving werd gehoord. Dit is een belangrijke ontwikkeling voor nabestaanden, bij wie de schaamte vaak nog erg groot is.”
De BÄK heeft met Hamms organisatie echter geen contact opgenomen. BÄK-woordvoerder Samir Rabbata geeft aan dat de verklaring via de media breed is verspreid. „We denken dat ons verzoek om vergeving bij de betrokkenen is aangekomen.”
Volgens Hohendorf gaat het onderwerp nu pas echt in Duitsland leven. „We krijgen steeds meer aanvragen van mensen die willen weten wat er met hun oom of tante, broer of zus in de oorlog is gebeurd. Mensen duiken in de familiegeschiedenis. Het is wachten op een centrale herdenkings- en documentatieplek.”
Aktion T4
Aktion T4 is de versluierende benaming voor het euthanasieprogramma van de nazi’s. De aanduiding verwijst naar het hoofdkwartier aan de Berlijnse Tiergartenstrasse 4, waar vanaf april 1940 het geheime euthanasieprogramma werd gecoördineerd.
De rechtvaardiging ervoor leverde Hitler persoonlijk in een speciaal decreet van september 1939, waarin hij sprak van de „genadedood” voor mensen met een verstandelijke of erfelijke handicap, en voor mensen die van een „inferieur” ras waren of als sociaal ongewenst werden beschouwd. Een belangrijke factor bij de selectie was de vraag of deze mensen nog een economische bijdrage konden leveren.
Mensen die in een gesticht of een tehuis zaten of gedwongen waren opgenomen, en als ”niet-levenswaardig” werden gecategoriseerd, waren de eersten die het slachtoffer werden van de industriële massavernietigingsinrichtingen van de nazi’s. Vanuit de zogenaamde verpleeghuizen werden de bewoners naar geheime vernietigingsinrichtingen gebracht. Enkele daarvan vormden de prototypes voor de latere gaskamers in de concentratiekampen.
In een preek karakteriseerde bisschop Clemens August Graf von Galens van Münster op 3 augustus 1941 het euthanasieprogramma van de nazi’s als moord. Zijn preek werd als pamflet verspreid. Uit vrees de loyaliteit van de bevolking te verliezen, beëindigde Hitler Aktion T4 kort daarop officieel. Op eigen initiatief gingen veel artsen er echter mee door.
Anna Lehnkering (1915-1940)
Anna Lehnkering werd geboren op 2 augustus 1915 en groeide op in Oberhausen-Sterkrade, in het Rijnland. Anna ging naar een zogenaamde hulpschool voor kinderen met leermoeilijkheden, en woonde enige tijd met andere gehandicapte jonge meisjes in een protestants-evangelische gemeenschap in Oberhausen.
Anna leerde geen beroep, maar hielp haar ouders, die een restaurant beheerden, in het huishouden. Later, na de verhuizing van de familie naar Mülheim, werkte ze bij de zusters in het evangelische ziekenhuis aldaar.
Op basis van de rassenwetten die in 1935 van kracht werden, kreeg Anna het predicaat ”aangeboren zwakzinnig”; ze gold als „erfelijk ziek.” Ze werd daarom op 18 februari 1935 verplicht gesteriliseerd.
Eind 1936 sommeerde het gezondheidsbureau van de deelstaat Anna’s familie haar in een verzorgingstehuis onder te brengen. Ze kwam terecht in een instelling in Bedburg-Hau.
Op een ziekenkaart werd haar toestand en gedrag bijgehouden. Ze gold in toenemende mate als een moeilijke patiënt. Aanvankelijk was ze rustig en verdraagzaam, maar na een week viel het de artsen op dat ze veel huilde en zich verveelde. Later werd ze als lastig, knorrig en jengelend gekenschetst en werd genoteerd dat ze anderen van het werk hield.
In 1939 werd ze ziek van het slechte eten en door ondervoeding. Anne „schreeuwt, maakt lawaai en blèrt”, aldus een notitie.
Begin 1940, toen ze zienderogen achteruitging en vaak koortsig was, werd ze „op verdenking van longtuberculose” verplaatst naar Grafeneck. Hoogstwaarschijnlijk is ze een dag later omgebracht in de gaskamer van deze inrichting, net als de 456 anderen die met Anna vanuit Bedburg-Hau werden „verplaatst.”