Datum verlaagd tarief blijft omstreden
In het begrotingsakkoord 2013 –ook bekend als het lenteakkoord– hebben VVD, CDA, D66, ChristenUnie en GroenLinks afgesproken om het tarief voor de overdrachtsbelasting op de verkrijging van woningen structureel op 2 procent te laten. Dat tarief geldt sinds 15 juni 2011. Diverse belanghebbenden die kort voor die datum een huis hadden gekocht, zijn naar de rechter gestapt.
De verlaging van het tarief voor de overdrachtsbelasting van 6 naar 2 procent was aanvankelijk tijdelijk van aard. De destijds afgesproken einddatum was 1 juli 2012. De nu overeengekomen structurele verlaging zal uiteindelijk worden opgenomen in de wet. Totdat het zover is mag toch het tarief van 2 procent worden toegepast. De staatssecretaris van Financiën heeft dat op 25 mei 2012 bepaald.
Het verlaagde tarief geldt alleen voor de verkrijging van woningen of rechten die hieraan zijn onderworpen. De ondergrond en de tuin behoren tot de woning. Grond bestemd voor bewoning wordt echter niet aangemerkt als woning. Tot de woning behoren wel aanhorigheden zoals garages, schuren, serres, aan- en uitbouwen, tuinhekken en dergelijke die zich bevinden op hetzelfde perceel als de woning. Een garage of overdekte parkeerplaats die tot hetzelfde gebouwencomplex als de woning behoort, wordt ook tot de woning gerekend. Tijdelijke leegstand (bijvoorbeeld omdat de oorspronkelijke bewoner inmiddels elders woont) ontneemt aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.
Terugwerkend
Aanvankelijk zou het verlaagde tarief voor de overdrachtsbelasting per 1 juli 2011 van kracht zijn. Kort voor die datum heeft het kabinet echter uitlatingen gedaan die het rechtvaardigden dat aan de regeling terugwerkende kracht per 15 juni 2011 moest worden verleend. Voor sommige kopers leverde deze vervroeging nog steeds een teleurstellende situatie op: wie net voor die datum een woning had gekocht, moest immers nog het oude tarief van 6 procent betalen.
Een aantal van deze gevallen is aan de rechter voorgelegd. Een paar weken geleden is door de rechtbank in Haarlem –in navolging van een uitspraak van de rechtbank in Breda van begin dit jaar– uitspraak gedaan in een zaak waarin een belanghebbende op 28 januari 2011 een appartementsrecht van een woning kocht. De woning werd op 14 juni 2011 geleverd. De overdrachtsbelasting van 6 procent, in dit geval 3000 euro, werd op 14 juli 2011 voldaan. Belanghebbende stelde bij de rechtbank dat hij ook recht zou hebben op toepassing van het verlaagde tarief van 2 procent. Volgens belanghebbende was de beperking van de terugwerkende kracht namelijk in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Gelijke gevallen
De rechtbank in Haarlem oordeelt dat er ten aanzien van de leveringen van woningen van (kort) voor 15 juni 2011 en gevallen waarin de woning is geleverd op of na 15 juni en voor 1 juli 2011 sprake is van gelijke gevallen. Volgens de rechtbank valt –gezien de doelstelling van de tariefsverlaging– niet in te zien waarom er geen sprake zou zijn van gelijke gevallen. Dat is een begrijpelijke conclusie. De rechtbank merkt naar mijn mening terecht op dat in al die gevallen voorafgaand aan de overdracht de wetswijziging nog niet aangekondigd was en het tarief van de overdrachtsbelasting op het tijdstip van de levering gewoon nog 6 procent was. Bij een tijdstipbelasting dient de vermeende ongelijkheid zich te manifesteren op het moment waarop het belastbare feit zich voordoet. Daarvan is geen sprake. Verder acht de rechtbank nog van belang dat in al deze gevallen de koopovereenkomsten ruim voor 15 juni 2011 waren gesloten.
Het feit dat ondanks de verwachte uitspraak door belanghebbende toch voor een gang naar de rechter is gekozen, vindt mogelijk zijn oorsprong in de in zekere zin omstreden bestaansreden voor de heffing van overdrachtsbelasting. Ergens kan ik me in die gedachte vinden. De overdrachtsbelasting kan immers zeer marktverstorend werken en de handel in onroerende zaken belemmeren. Gezien de ontwikkelingen op de woningmarkt (of liever: het gebrek daaraan) vraag ik me af of de verlaging van het tarief voor de overdrachtsbelasting wel geleid heeft tot datgene wat verwacht werd, namelijk: meer transacties op de woningmarkt.
Grondwet
Dat belanghebbenden zich sterk benadeeld voelen en alles uit de kast trekken om hun gelijk te halen, werd wel duidelijk in de zaak waarin de rechtbank in Breda begin dit jaar uitspraak heeft gedaan. In die zaak voerde de belanghebbende zelfs aan dat door de heffing van overdrachtsbelasting de Grondwet is geschonden.
In de ogen van de rechtbank is dit geen houdbaar standpunt, waar belanghebbende van te voren al rekening mee had kunnen houden. Op grond van de Grondwet zelf treedt de rechter namelijk niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.
Ondanks deze uitspraak van de Bredase rechtbank is de betrokken belanghebbende in hoger beroep gegaan. Wordt vervolgd.
De auteur is werkzaam in de belastingadviespraktijk van PwC.