Analyse: Dood Arafat nog altijd voer voor suggestie
RAMALLAH – De dood van Yasser Arafat is nog altijd dankbaar voer voor bedenkers van complottheorieën. De nieuwste is dat Israël de Palestijnse leider met radioactief pollonium-210 zou hebben vergiftigd.
Yasser Arafat stierf op 11 november 2004 op 75-jarige leeftijd in een militair ziekenhuis in Parijs. Direct na zijn overlijden begonnen de speculaties over de doodsoorzaak. Franse artsen verklaarden dat Arafat aan de gevolgen van een omvangrijke hersenbloeding was bezweken.
Maar critici geloven dat tot op de dag van vandaag niet. En dus doen al bijna acht jaar de wildste geruchten de ronde over de dood van Arafat. Die variëren van het toedienen van vergiftigde medicijnen, speciaal vervaardigd door een toonaangevend Israëlische farmaceutisch bedrijf, tot een geraffineerde aanslag door de Israëlische geheime dienst Mossad. Dat Arafat door een natuurlijke oorzaak zou kunnen zijn overleden, past in geen van die plaatjes.
Het Zwitserse Radiologisch Instituut van het academisch ziekenhuis van Lausanne voegde deze week een nieuw element aan de reeks complottheorieën toe. Onderzoekers hebben sporen van het uiterst giftige pollonium-210 op de kleding en gebruiksvoorwerpen van Arafat aangetroffen. Boze tongen beweerden direct dat dit het ultieme bewijs is dat Israël Yasser Arafat doelbewust met dit radioactieve goedje uit de weg heeft geruimd.
Er kleeft echter een aantal merkwaardige aspecten aan de hele kwestie. De suggestie van een vergiftiging door pollonium werd al eerder gewekt, maar is toen niet onderzocht.
Verder gaf de weduwe van Arafat, Suha, nooit toestemming voor een officiële autopsie op het lichaam van haar echtgenoot. Ook weigerde zij consequent het medisch dossier van Arafat openbaar te maken. Zonder objectief onderzoek konden geruchten over de mogelijke doodsoorzaak, inclusief verwijten richting Israël, daardoor ongebreideld hun weg vinden naar wie het maar horen wilde.
Nog los van de uiteindelijke doodsoorzaak van Arafat dringt zich de vraag op of Israël er destijds überhaupt belang bij had om de Palestijnse leider uit te schakelen. Het hoofdkwartier van de Palestijnse Autoriteit in Ramallah was door het Israëlische leger goeddeels in puin geschoten en Arafat was volledig geïsoleerd geraakt. Het doden van de icoon van de Palestijnse zaak zou Israël vermoedelijk alleen maar negatieve publiciteit hebben opgeleverd.
Als Israël Arafat had willen vermoorden, had het dat al talloze keren eerder hebben kunnen doen. Zeker op momenten dat hij als leider van het gewapende Palestijnse verzet een directe bedreiging voor de Joodse staat vormde.
De jongste beschuldiging aan het adres van Israël lijkt vooralsnog een propagandastunt. Suha Arafat heeft wat dat betreft een aardige reputatie opgebouwd.
In 1999 vertrouwde ze de toenmalige Amerikaanse first lady, Hilllary Clinton, tijdens een bezoek aan Gaza toe dat Israël sinds jaar en dag gifgas tegen het Palestijnse volk inzette, waardoor vrouwen en kinderen een sterk verhoogde kans op kanker hadden. Ook beweerde Suha Arafat dat Israël stelselmatig 80 procent van het Palestijnse drinkwater met dodelijke chemicaliën vergiftigt.
Het probleem is vaak dat dergelijke beschuldigingen niet adequaat worden weerlegd.