Damascus duizendmaal mooier dan Amman
AMMAN – Toen ik dinsdag 19 juni rond 22.00 uur op het vliegveld van Damascus de wachtruimte betrad voor reizigers naar de Jordaanse hoofdstad Amman kreeg ik een weeïg gevoel in mijn maag. Over enkele minuten zou ik de stad gaan verlaten die ik sinds 2006 steeds meer was gaan beschouwen als mijn eigen plek.
Mijn gedachten gingen die avond terug naar de 24e september 2006, toen ik op ongeveer hetzelfde tijdstip voor de eerste keer het vliegveld van Damascus betrad. Niet als vertrekkende, maar als gearriveerde reiziger, omdat ik in Damascus de Arabische taal wilde gaan studeren.
De onwennigheid van de eerste weken werd snel overwonnen door de overweldigende indruk die deze trotse Arabische hoofdstad op me maakte. Ik werd niet moe door de twee millennia oude christelijke wijken te dwalen en honderden malen liep ik vanaf de beroemde Bab Sharqi via de Via Recta de route die ooit Saulus had gelopen. De Damasceense christenen zijn er trots op dat hier in hun wijken de kerk werd geboren.
Toen in maart 2011 de problemen begonnen in de zuidelijke Syrische stad Daraa, was ik net zo verrast als mijn Syrische vrienden. Er heerste na het vertrek van de Tunesische en de Egyptische president een soort euforie in de Arabische regio, maar iedereen in Syrië dacht op dat moment nog dat de onrust beperkt en kortstondig zou zijn. Niemand van ons kon indertijd bevroeden dat Syrië zich zou ontwikkelen tot een regionale en internationale brandhaard.
Buitenlandse ambassades begonnen hun landgenoten te adviseren en in tweede instantie bijna te bevelen zo spoedig mogelijk Syrië te verlaten.
Het werd eenzaam en stil om me heen, maar toch besloot ik te blijven, ondanks dringende verzoeken van mijn thuisfront om te vertrekken. Buitenlandse journalisten werden het land uitgezet en ik verwachtte ieder moment dat mijn beurt snel zou komen. Mijn koffers stonden altijd klaar, mocht ik onverhoopt gedwongen worden binnen 24 uur het land te verlaten.
Ik leerde in deze periode dat om mijn lezers van betrouwbare informatie te voorzien vooral de bronnen van deze informatie belangrijk waren. Ik bouwde een netwerk op van geestelijken en religieuzen, verspreid over heel Syrië, die mij voortdurend inlichtingen verschaften. Het werd me op basis van hun ooggetuigenverhalen langzaam duidelijk dat er in steden als Homs en Hama door bepaalde oppositiegroeperingen gruweldaden werden gepleegd waarvan vooral ook de plaatselijke christenen het slachtoffer werden.
Begin dit jaar was ik reeds gewaarschuwd door een Syrische vriend, van wie ik vermoedde dat hij voor de oppositie werkte, dat „bepaalde groepen binnen de oppositie niet blij waren met mijn artikelen.” Deze waren hun blijkbaar in vertaling vanuit Nederland toegestuurd.
Ik besprak dit probleem met een christelijke vriend die beroepssoldaat was. Deze vriend besloot vanaf dat moment ’s nachts, gewapend met zijn kalasjnikov, in mijn huis te slapen.
Alles veranderde toen begin deze maand twee van mijn vrienden een telefoontje kregen waarin hun werd verteld dat men mij wilde ontvoeren. Tegen een van hen werd gezegd dat hij bemiddelaar zou worden. Damascus wordt sinds enige tijd geteisterd door een golf van ontvoeringen die meestal geen politieke achtergrond hebben.
Ik besloot dit keer het dringende advies van vrienden op te volgen om tijdelijk, met behoud van mijn woning in Damascus, naar Amman te verhuizen.
Dwalend door Amman heb ik de afgelopen dagen reeds veel Syriërs ontmoet. Gevlucht, verarmd en soms gedoemd tot het leven van straatverkopers. Allen zonder uitzondering vervuld met heimwee naar hun geliefde vaderland. In gesprek met een van hen fluisterde ik hem toe dat ik Damascus duizendmaal mooier vond dan Amman. Zijn ogen lichtten op. „Nee, een miljoen keer”, fluisterde hij terug.