Mr. G. Holdijk (SGP): Rijkdom en armoede
In de Waalse kerk in Den Haag wordt iedere derde dinsdag van de maand een residentiepauzedienst gehouden. Een predikant spreekt een meditatie uit, waarna een politicus van een van de christelijke partijen een toespraak houdt. Gisteren sprak mr. G. Holdijk (SGP).
Wie de ”Thematische concordantie” raadpleegt, zal daarin 119 verwijzingen naar Bijbelteksten over rijkdom aantreffen en 127 over armoede. Men kan dus geenszins stellen dat de Bijbel niet geïnteresseerd is in het vraagstuk van rijkdom en armoede. Wat de Jakobusbrief betreft: deze leert ons dat rijkdom in materiële zin in geloof als een zegen mag worden ervaren, maar dat hij kan verkeren in een vloek. Men kan echter niet stellen dat rijkdom een bewijs van zegen door de Allerhoogste is.
Als de zaak van armoede en rijkdom een aangelegen zaak is in de Bijbel, moet het dat ook voor de christelijke politiek zijn. Hoe heeft zij zich in dezen op te stellen? Dat blijkt niet zo eenvoudig te zijn. De Bijbel is onmisbaar en genoegzaam voor alles wat nodig is voor geloof en levenspraktijk, maar de Bijbel is geen handboek voor binnen- en buitenlands beleid.
We moeten immers het feit erkennen dat zelfs in één kerk, waarin mensen hetzelfde geloof, hetzelfde mens- en wereldbeeld en dezelfde waarden delen, verschillende toepassingen en manieren van politiek bedrijven bestaan.
Waar de Schrift helder spreekt, spreken wij deze na. Waar hij zwijgt, durven wij niet te spreken in Gods Naam. In de politiek kunnen christenen dan niet meer doen dan proberen Gods Woord toe te passen en dus veelal op een wijze die niet expliciet of zelfs impliciet door de Schrift wordt voorgeschreven.
Het is niet eenvoudig om Bijbelse principes te vertalen naar de complexe politieke praktijk. Gods Woord gebruiken in de politiek vraagt grote behoedzaamheid en ten opzichte van medechristenen een zekere bescheidenheid. Dat neemt niet weg dat christenpolitici zich in denken en handelen hebben te laten leiden door geopenbaarde goddelijke wijsheid en daaraan getoetst mogen worden.
In de politiek spreken we meer over welvaart, eventueel volkswelvaart, dan over rijkdom. Een grondgedachte van de democratische en sociale rechtsstaat is dat burgers de zekerheid van een minimum aan materiële welvaart en immaterieel welzijn bezitten. Alles hangt natuurlijk wel af van de financiële mogelijkheden.
We hebben in het verleden zelfs een verzorgingsstaat tot stand gebracht, die van de wieg tot het graf welvaart en welzijn zou moeten garanderen. Die verzorgingsstaat is gebaseerd op de gedachte van de maakbaarheid van de samenleving en de sturende rol van de staat daarbij.
Die vorm van staatszorg is onbetaalbaar en onbestuurbaar gebleken. Hij bleek het particulier initiatief te fnuiken en mensen afhankelijk te maken van de overheid. We zitten nu in de overgang van de verzorgingsstaat naar de waarborgstaat, waarin mensen meer voor elkaar moeten zorgen en de overheid meer op afstand blijft. De vraag is hoe we dit moeten realiseren in tijden van individualisering en ontkerkelijking.
Het is thans de eerste keer dat er in Nederland een generatie opgroeit die minder welvaart gaat kennen dan hun ouders nu. Welvaart is ten onrechte te lang vanzelfsprekend geacht. Welvaart kan veel goed doen, maar evenzoveel kwaad. We spreken van een financiële en economische crisis. De staatsschuld en de begrotingstekorten nemen toe doordat de overheid meer uitgeeft dan zij ontvangt. En de vraag wordt gesteld wat de oorzaak is. Is het de schuld van het liberalisme en het kapitalisme en heeft het socialisme of zelfs het marxisme de oplossing?
Zo dient zich nu de noodzaak van bezuinigingen aan. Sommigen menen dat dit nog wel uitstel kan lijden. Maar áls er dan bezuinigd moet worden, waarop dan wel en waarop zeker niet? Op de ontwikkelingshulp, korten op de armsten? Of is dat absoluut taboe? Of moeten we het zoeken op terreinen zoals onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, de armenzorg (AOW) en werkloosheidsuitkeringen?
Hebben bezuinigingen ook geen negatieve effecten, bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid? Moet de economie niet juist gestimuleerd worden? En wie moeten vooral boeten voor de bezuinigingen? De rijken? Als welvaartsvermindering zich aandient, gaat de aandacht al snel uit naar de verdeling ervan. Extra zware belastingen voor de hogere inkomensgroepen? Verhoging van de erfbelasting? Is dat rechtvaardig? Waarom moeten mensen die zuinig hebben geleefd en wat hebben gespaard voor hun oude dag (bijvoorbeeld zorg) dat geld na hun sterfbed inleveren bij de staat? Getuigt dat van respect voor het recht op eigendom?
Welke positie heeft de christelijke politiek bij de beantwoording van deze vragen te kiezen? Ze wil graag voor sociaal doorgaan en zegt een schild voor de zwakken te willen zijn. De antwoorden in concreto verschillen.
Het is voluit Bijbels om te stellen dat mensen als persoon in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor hun eigen leven en huishouding, inclusief de eigen broodwinning. Wie werken kan, moet werken, maar in ieder geval niet profiteren van de gemeenschap. Ook is duidelijk dat de christelijke gemeente op grond van het gebod van de naastenliefde heeft om te zien naar wie niet (meer) werken kan.
Maar hoe ver strekt de taak van de overheid zich op dit terrein? Geldt het gebod van de naastenliefde voor de overheid op dezelfde wijze als voor de christelijke geloofsgemeenschap? Moet de overheid bij wet een christelijke ethiek van barmhartigheid afdwingen? Hoe sociaal kan een overheid zijn? Daarover lopen de meningen onder christenpolitici uiteen, van progressief tot conservatief.
Barmhartigheid wordt betracht van mens tot mens, met aanzien des persoons. Sociale zorg en sociale zekerheid zijn onpersoonlijke voorzieningen. De overheid in een rechtsstaat handelt zonder aanzien des persoons. Ze beslist voor anderen over anderen en gebruikt daarbij zo nodig dwangmiddelen. Burgers plegen te staan op hun (verworven) rechten en willen niet van liefdadigheid afhankelijk zijn.
Een overstijgend probleem bij dit alles is of wij ter wille van het behoud van onze welvaart andere belangen, zoals het bewaren van de schepping, restloos mogen blijven opofferen. Is eindeloze economische groei mogelijk en wenselijk?
De economische crisis is bovendien vervat in een morele crisis, veroorzaakt door het najagen van eigenbelang, hebzucht en zucht naar macht. Schuld maken wordt niet als schuld ervaren. Op dit punt zullen mensen moeten veranderen, eerst in hun denken en vervolgens in hun doen en laten. Bezittende als niet-bezittende, als rentmeesters die beseffen dat alles wat ze bezitten in vruchtgebruik wordt gegeven.
Nu er weer verkiezingen aanstaande zijn, is daarbij voor iedere stemgerechtigde de vraag: Laat ik mij in het stemlokaal leiden door kortetermijnbelang of door hogere belangen voor mijzelf en de samenleving? De ervaring heeft geleerd dat helaas velen hun stemgedrag van het eerste laten afhangen. Ze proberen hun lasten op anderen te verhalen en hun lusten door anderen te laten betalen. Zolang echter die geest bij rijken en armen leidend is, is er weinig uitzicht op het overwinnen van de crisis.
De auteur is senator voor de SGP.