„Tijd rijp voor onderzoek Indiëkwestie”
AMSTERDAM – Nederland en Indonesië hebben beide behoefte aan meer duidelijkheid over de koloniale oorlog in de periode 1945-1949. En daarom moet er een allesomvattend onderzoek komen, vinden drie wetenschappelijke instituten.
De tijd is er rijp voor, zegt prof. dr. G. Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). Zijn eigen naam –„vermeldt u hem zonder trema; die strijd moet ik voortdurend voeren”– heeft met Nederlands-Indië niets van doen; mogelijk wel met het gehucht Oostindie bij het Groningse Leek, verbastering van Oosteinde. Het instituut dat hij leidt, houdt zich echter al decennia bezig met Nederlands koloniale verleden.
Dat gebeurt steeds meer samen met Indonesische historici. En dat is een van de redenen waarom het KITLV dinsdagmorgen samen met het instituut voor oorlogsstudies NIOD en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie pleitte voor allesomvattend onderzoek. „Deze drie instituten hebben er behoefte aan, maar dat bespeur je in Indonesië ook. Tot in de regeringsperiode van president Suharto heerste in Indonesië het beeld van eensgezind heroïsch patriottisme tegenover een wreed koloniaal regime. Nadien is er meer ruimte voor openheid en nuancering ontstaan.”
Datzelfde zie je in Nederland gebeuren, zegt Oostindie. „Lange tijd lag de kwestie erg gevoelig.” In 1969 werd de Excessennota geschreven over oorlogsmisdaden van Nederlandse militairen, maar uit zorg voor de veteranen bleef een vervolg achterwege. „Kwesties zoals de schadevergoeding voor een bloedbad in Rawagedeh komen als incidenten in de pers, trekken korte tijd de aandacht en dan wordt het weer stil”, stelt de KITLV-directeur. „Als drie instituten hebben we al vaker tegen elkaar gezegd: Er is geen samenhang; het zou allemaal eens goed uitgezocht moeten worden. Niet om te moraliseren en zeker niet om veteranen aan de schandpaal te brengen –de meesten hebben zich niet aan misdaden schuldig gemaakt en ze gingen naar Indië met het gevoel dat het noodzaak was–, maar om de beschikbare feiten op een rij te zetten. Je moet het verleden kennen voordat je een oordeel kunt uitspreken. Het onderzoek kan ook van belang zijn voor hedendaagse militaire missies.”
Nederland zette militairen in om na de Japanse capitulatie in Nederlands-Indië orde en rust te brengen, het Nederlandse gezag te herstellen en het streven naar onmiddellijke onafhankelijkheid aan banden te leggen.
„We stonden aan de verkeerde kant van de geschiedenis”, zei minister Bot van Buitenlandse Zaken toen hij in 2005 een bezoek aan Indonesië bracht. Het was voor het eerst dat Nederland een buiging maakte. Overigens niet tot ieders vreugde. Indische Nederlanders en militairen vinden het schandelijk dat er veelal wordt gezwegen over de zogeheten bersiapperiode, het begin van de revolutie waarin Indonesische anarchisten duizenden doden maakten. In het nieuwe onderzoek moet de bersiap nadrukkelijk worden betrokken, zegt Oostindie.
Hoezeer de Indiëkwestie nog leeft, bleek aan de reacties die het pleidooi vandaag losmaakte. „De telefoon staat roodgloeiend. Er is grote behoefte aan duidelijkheid over dit deel van onze vaderlandse geschiedenis.” Eén reactie kwam van het Moluks Museum. „Het sprak de wens uit dat ook de rol van de Molukkers aandacht krijgt.”
Het onderzoek moet zich beperken tot de periode 1945-1949. „We moeten niet het onderzoek naar de dekolonisatie overdoen; het gaat echt over de militaire inzet en de politieke besluitvorming. Er is een lange periode van toedekken en verzwijgen geweest. Als nu wordt gezegd dat die tijd voorbij is, is het ook de tijd om grondig onderzoek te doen.”
Er zijn nog veel militairen in leven die als jongeman werden uitgezonden. Toenmalige beleidsmakers zijn er nauwelijks meer, en archieven zijn soms verloren gegaan. „Maar wat er is, moeten we nu eens bijeenbrengen.”