Geschiedenis

Gemeentemuseum toont glamour uit de VOC-tijd

Een grote vloot van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) verjaagt op 30 mei 1619 vijftien Engelse schepen voor de Javaanse kust. De Hollanders stichten op het Indische eiland vervolgens de handelsnederzetting Batavia.

Teo van den Brink

18 June 2012 20:43Gewijzigd op 14 November 2020 21:40
Twee sirihbladhouders en een kwispedoor voor de uitgekauwde pruim, Batavia, circa 1650-1725. Foto Gemeentemuseum Den Haag
Twee sirihbladhouders en een kwispedoor voor de uitgekauwde pruim, Batavia, circa 1650-1725. Foto Gemeentemuseum Den Haag

De stad groeit uit tot een centrum van kunstnijverheid. Bekwame ambachtslieden zorgen ervoor dat de Hollanders, die zich in toenemende mate in de kolonie vestigen, worden voorzien van luxe gouden en zilveren gebruiksvoorwerpen. Deze zomer schittert het edelmetaal uit de Oost in Gemeentemuseum Den Haag.

Coen

Het is de vraag of Nederlanders wel zo trots mogen zijn op de handelsmentaliteit van hun voorouders. Als Jan Pieterszoon Coen in 1619 de stad Jakarta op het eiland Java verovert, gaat hij rigoureus te werk. De stad wordt afgebrand en alle inwoners moeten hun heil elders zoeken. Coen wil op de ruïnes van de verwoeste stad –die hij omdoopt tot Batavia– een vestingstad bouwen naar Hollands voorbeeld. Hij schakelt zijn metgezel Willem Bontekoe in om duizend Chinezen uit Macao (een stadseiland voor de zuidelijke kust van China) te ontvoeren; zij moeten als slaaf meehelpen met de wederopbouw van de stad.

De Nederlandse gouverneurs in de Oost willen een monopoliepositie op handelsgebied verwerven en daarbij kunnen ze geen opstandjes van de lokale bevolking gebruiken. Daarom mogen de oorspronkelijke bewoners van het eiland –de Javanen– zich niet vertonen binnen de muren van Batavia.

Coen wil van Batavia een stad maken met trouwe en nijvere inwoners die zorgen voor een florerende productie van levensmiddelen en andere exportproducten. In het Ambachtskwartier ontstaan ateliers waar werklieden hun producten vervaardigen. Tot hen behoren ook de goud- en zilversmeden. Omdat zeker in de eerste jaren na de stichting van Batavia Hollandse werkkrachten maar beperkt voorhanden zijn, worden er zilversmeden aangetrokken uit Ceylon (het huidige Sri Lanka) en India, waar een rijke traditie bestaat op het gebied van bewerken van zilver, hout en ivoor.

De Europese ambachtssmeden blinken overigens uit in artisticiteit en worden geroemd door de Bataafse bovenklasse, bij wie sprake is van een grote mate van pronkzucht. De rijke Bataven bouwen grote landhuizen, stellen slaven aan en verzamelen luxe zilveren voorwerpen. Hollandse vrouwen laten zich op straat graag volgen door een stoet mooi uitgedoste slaven.

Zilverwerk

Het vroegste zilverwerk in Batavia wordt rond 1650 gemaakt. Het gaat om de zogeheten lobbenschotels, schalen waarvan de brede rand bestaat uit uitgestulpte bollen die rijk gedecoreerd zijn met bloemen. Een prachtig voorbeeld van zo’n bloemenschotel is het exemplaar met de zogenoemde Augburgse plaquette. De rand is duidelijk van oosterse herkomst, iets wat niet gezegd kan worden van de decoratie op het plat. Die vertoont een –uit het christelijk Europa afkomstige– Bijbelse voorstelling van de koningin van Sheba die een bezoek brengt aan koning Salomo. Waarschijnlijk is het oorspronkelijke oosterse middenstuk in de 19e eeuw vervangen door de christelijke voorstelling van de Augsburgse zilversmid Johann Andreas Thelot (1655-1734).

Pruimen

De schotels behoren tot de vele zilveren voorwerpen die te vinden zijn op de eettafel in een Bataafs woonhuis: kandelaars, soepterrines, theebladen en lampetstellen – stuk voor stuk voorzien van fijn uitgewerkte oosterse motieven die zijn gecombineerd met westerse vormen.

Een zaal van de tentoonstelling in Gemeentemuseum Den Haag is gewijd aan voorwerpen die horen bij een typisch Indisch gebruik dat de Nederlanders massaal overnemen: het kauwen op een sirihpruim, de noot van een betelpalm. Voor dit ritueel –dat lijkt op het kauwen van pruimtabak– worden verfijnde sirihkistjes van tropisch hardhout en het schild van schildpad gemaakt, beslagen met zilver. Zelfs de kwispedoor (een mooi woord voor de spuugpot) waarin de uitgekauwde pruim belandt, is gemaakt van louter zilver en heeft typisch westerse stijlkenmerken.

Rijke traditie

Als Nederlanders denken dat de kunstzinnige erfenis uit Indië alleen aan hen te danken is, hebben ze het mis. De inlanders van Java, die in de zeventiende eeuw buiten de stadsmuren van Batavia wonen, kunnen zich beroepen op een rijke traditie in het bewerken van goud. Al eeuwenlang spelen gouden sieraden een rol in de Javaanse hofcultuur. Aan de kostbare grondstof, die niet voorhanden is op het eiland zelf maar wel op de buureilanden Sumatra, Kalimantan en in de Filipijnen, wordt een goddelijke macht toegekend. Dat komt tot uiting in de wijze waarop de sieraden zijn vormgegeven. De meeste oorsieraden, vingerringen en halskettingen zijn voorzien van monsters, demonen, afschrikwekkende koppen en elementen uit de natuur.

Zo toont het Gemeentemuseum een serie van tien oorsieraden uit de 14e eeuw, elk voorzien van een kwaadafwerend motief: een godenhoofd, de frontale kop van een dolle olifant, de kop van een ram met grote horens (symbool van zijn stootkracht) en een paar insecten die op bijen lijken. De sieraden zijn van klein formaat (de grootste is 3 x 1,8 centimeter) en zijn stuk voor stuk beeldhouwwerkjes.

Archeologische vondsten

„Alle getoonde gouden objecten zijn archeologische vondsten”, vertelt Pauline Lunsiungh Scheurleer, oud-conservator van Zuidoost-Aziatische kunst van het Rijksmuseum Amsterdam en schrijfster van de catalogus die bij de tentoonstelling is verschenen. „Het zijn eigenlijk allemaal resten van de hindoe-boeddhistische cultuur. Deze cultuur is pas recentelijk onderwerp van onderzoek geworden. Het is daarom lastig om de objecten te analyseren: er staat geen datum op, de plaats van vervaardiging is onbekend en we weten niet wie de maker is.”

De Javanen zelf nemen ten opzichte van dit voorouderlijk erfgoed in de zeventiende eeuw aanvankelijk een tweeslachtige houding aan: enerzijds vereren ze de gouden objecten als heilig, anderzijds zien ze de waarde van het archeologische goud niet in. Totdat de Europeanen komen en Batavia bouwen. Voor hen zijn de oudheden nieuw en intrigerend. Javanen verkopen sieraden aan Nederlandse verzamelaars die er goed geld voor geven. De Javanen weten zo toch materieel geluk te verkrijgen. Helaas weegt dat niet op tegen het psychische leed dat hun in de VOC-tijd is aangedaan.

De tentoonstelling ”Goud uit Java, zilver uit Batavia” is tot 4 november te zien in Gemeentemuseum Den Haag.

www.gemeentemuseum.nl

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer