Catechismus wil inleiden in geheimen van praktijk der godzaligheid
Belijden is, Bijbels gezien, getuigenis afleggen van de dingen die volkomen zeker zijn. Toch zijn belangrijke belijdenisgeschriften in vraag-en-antwoordvorm opgesteld. Waarom is dat zo?
Vooral catechismi uit de tijd van de Reformatie en de periode direct daarna maken gebruik van de vraag-en-antwoordmethode. De Heidelbergse Catechismus is het meest bekende voorbeeld.
Deze methode van vraag en antwoord heeft oeroude wortels. In dit verband is van belang dat in het verre verleden de grote meerderheid van de mensen analfabeet is: zij kunnen niet lezen of schrijven. Dat vergt een aparte manier om kennis over te brengen, bijvoorbeeld de kernwaarheden van het Evangelie. In de Oude Kerk gaat dat gewoonlijk zo: de voorganger of de catechiseermeester stelt een vraag en geeft daarna vrij snel het goede antwoord. De leerlingen moeten de antwoorden zo vaak herhalen tot ze die uit hun hoofd kennen. Op die manier maken zij zich de stof grondig eigen.
De oorspronkelijke vorm van het woord catechese geeft prachtig aan wat hier gebeurt. De stam van dat begrip is het Griekse woord ”echo”, dat wij ook in onze taal kennen. Het voorvoegsel ”kat(a)” kan onder meer ”terug” betekenen. Het woord betekent dus zo veel als ”de echo komt terug”. Er is niet zo heel veel voorstellingsvermogen voor nodig om in gedachten een groep catechisanten rondom een voorganger te zien. Hij stelt de vraag: „Wat geloven jullie over God de Vader?” Het antwoord luidt: „Ik geloof in God de Vader, de Almachtige, Schepper van de hemel en van de aarde.” De leerlingen zeggen het na, aarzelend eerst misschien, maar het klinkt steeds luider en met steeds meer overtuiging: de echo komt terug.
Socrates
Nu heeft deze methode ook nog een aantal andere functies. Wanneer de leraar denkt dat zijn leerlingen het onderwerp onder de knie hebben, kan hij willekeurig vragen stellen om te controleren of ze hun les werkelijk hebben geleerd en begrepen. Bovendien heeft de vraag-en-antwoordmethode een belangrijke rol gespeeld in het onderwijs van de beroemde Griekse wijsgeer Socrates (±470-399 voor Chr.) en zijn leerling Plato (428/7-349/8 voor Chr). Socrates zet zijn onderwijs doorgaans op in de vorm van een dialoog. Dat wil zeggen: er wordt eerst een bepaald probleem gesteld. Vervolgens probeert Socrates als gespreksleider door de juiste vragen te stellen, of door met tegenargumenten te komen, zijn leerlingen tot de goede antwoorden te brengen. Zo komt de waarheid langzaam aan het licht.
Men noemt dit wel het ”Socratisch model” of ”de maieutische methode”. Het laatste woord betekent letterlijk zoiets als: ”de vroedvrouwmethode”; ”maia” is het gewone Griekse woord voor ”vroedvrouw”. De gedachte hierachter is dat de wijze als een vroedvrouw met zijn leerlingen bezig is: door de juiste vragen te stellen en in de discussie de goede weg te wijzen, helpt hij hen om zelf de waarheid te ontdekken en die als het ware ‘ter wereld te brengen’. Het gaat hier om een vroege en diepzinnige vorm van het onderwijsleergesprek. Al deze historische draden samen hebben ervoor gezorgd dat de vraag-en-antwoordmethode is uitgegroeid tot een van de meest beproefde didactische middelen op vele terreinen.
Heidelbergse Catechismus
In het kader van het catechetisch onderwijs binnen de kerk ontvangt deze methode echter nog een extra dimensie. De catechese richt zich namelijk niet slechts op de toename van intellectuele kennis van de leer. Zij wil de catechisanten ook niet alleen maar helpen om voor zichzelf de waarheid van de leer van de Schrift te ontdekken. Kerkelijke catechese heeft nadrukkelijk tot doel de leerlingen ook binnen te leiden in de geheimen van de praktijk der godzaligheid. Wanneer catecheten hen onderwijzen in de leer van de Schrift, doen ze dat met het gebed en in de verwachting dat de Heilige Geest deze waarheden persoonlijk wil toepassen aan hun harten. Als het goed is, wordt dit gebed gedragen door de gebeden in de gezinnen en in de hele gemeente.
Deze ‘hoge’ opvatting van de catechese is in de tijd van de Reformatie gemeengoed. Zij vormt ook een belangrijke reden waarom men in deze periode er algemeen van uitgaat dat de vragen van de catechismus door de leraar of de predikant gesteld worden. Deze maakt de catechisanten vervolgens vertrouwd met het antwoord en legt hen dat als het ware op de lippen.
Sommige reformatorische catechismi geven dat ook duidelijk aan. Zo staat in een aantal uitgaven van Calvijns beroemde Catechismus van Genève (1542/1545) dat de predikant de vragen stelt en dat ”het kind” verondersteld wordt het antwoord te geven. Historisch onderzoek laat zien dat ook de Heidelbergse Catechismus zo bedoeld is: de onderwijzer vraagt en de leerling antwoordt. Dat is ook kenmerkend voor de vroege catechisatielessen en de vroege preken over de Heidelberger.
Verschuivingen
Na verloop van tijd verandert dit patroon echter in de Nederlandse catechismuspreken. Aanvankelijk blijven de predikanten nog wel min of meer trouw aan de oorspronkelijke bedoeling van de auteurs van dit leerboek. Zij gaan ervan uit dat de catechismus is opgesteld om de hele gemeente te onderwijzen, zowel de jongeren als de ouderen, al richten ze zich met name op de jongere generatie. Het gevolg van deze visie is dat de nadruk in de catechismuspreek vooral komt te liggen op het inscherpen van de leer: degene die de vraag stelt, representeert de leraar, die zowel de vraag als het antwoord formuleert en uitlegt in de hoop dat de leerling het antwoord zal verstaan en ter harte nemen.
Het beeld gaat echter bij sommige auteurs in de loop van de 17e eeuw verschuiven: in de eerste plaats wordt meer en meer benadrukt dat de leerling die de vraag beantwoordt een ware gelovige representeert die de volle zekerheid van de genade en van het heil heeft ontvangen. De volgende stap in deze ontwikkeling is dat de vraagsteller een zondaar wordt die bekommerd is over zijn ellende en schuld en op zoek is naar onderwijs over de weg der zaligheid. Degene die het antwoord geeft, staat voor een geoefend kind van God die de worstelende, zoekende zondaar bij de hand neemt en hem alle antwoorden verschaft die hij verlangt.
Sommige predikanten die geneigd zijn met de laatstgenoemde visie in te stemmen, formuleren haar nog net weer iets anders. Zij zijn van mening dat de leraar die de eerste vraag van de Heidelbergse Catechismus stelt, een ware gelovige representeert. Bij vraag 2 en de volgende vragen vertegenwoordigt hij echter een zondaar die worstelt en zoekt om de genade van God te verkrijgen. Deze predikanten geven echter niet aan waarom ze op dit punt afwijken van de oorspronkelijke bedoeling van de auteurs van de Heidelbergse Catechismus, verondersteld dat zij zich daarvan bewust zijn.
Beschrijving van de weg
Wellicht spelen de volgende redenen een rol bij deze verandering in benadering. In de eerste plaats: hoewel de Heidelbergse Catechismus in deze periode nog steeds geëerd wordt als het leerboek van de kerk, zien deze predikanten hem in toenemende mate ook als een beschrijving van de weg waarin de Heere zondaren leidt om hen te brengen tot Christus en tot de volle verzekerdheid van het geloof. Bovendien zijn deze predikanten van oordeel dat de antwoorden op de vragen alleen gegeven kunnen worden door een ware gelovige of, nog meer toegespitst gezegd, door een gelovige die volkomen zeker is van de genade en de zaligheid.
Nu is het inderdaad onmiskenbaar dat de belijdenis spreekt op de toonhoogte van de volle zekerheid van het geloof. Het is ook volstrekt legitiem dat in de prediking over de catechismus de vragen van een zondaar die worstelt met de persoonlijke toe-eigening van het heil uitdrukkelijk aan de orde komen. De persoonlijke, geestelijke toonzetting van de catechismus geeft daar ook alle aanleiding toe.
Maar het is niet juist om te stellen dat in de vragen van de catechismus een zoekende zondaar aan het woord is, terwijl de antwoorden gegeven worden door een geoefend christen. In de eerste plaats is dat historisch niet waar te maken. De opstellers van de catechismus hebben het zo niet bedoeld. Vervolgens bestaat bij deze benadering het gevaar de prediking van de catechismus te versmallen tot vooral de vragen van de toe-eigening van het heil. Maar de catechismus is breder, dieper en rijker dan alleen dat –overigens zeer legitieme– accent. En dat hele spectrum van de leer van de Schrift dient in de catechismusprediking ook voluit aan de orde te komen.
Gemeentebeschouwing
Vooral in recenter tijd tekent zich ook een heel andere lijn af in de uitleg en de vertolking van de catechismus. Hierin wordt sterk benadrukt dat het bij de catechismus gaat om een van de belijdenisgeschriften van de gereformeerde kerken. Daarom benadrukken sommige predikanten dat degene die de vragen stelt en beantwoordt niet maar een individuele gelovige is die zijn geloof belijdt. Integendeel, het verbondsvolk van het Nieuwe Testament of de gemeente van de Heere Jezus Christus legt in dit leerboek uit wat zij gelooft en hoopt.
De preken in de leerdienst zijn daarom niet zozeer gericht tot mensen die op dat moment nog niet bekeerd zijn, maar vooral tot de gelovige gemeente, die haar geloof in deze woorden belijdt. Dat betekent dat men in deze preken uitspraken kan tegenkomen als: „Gemeente, dit is de rijkdom van wat u gelooft. Leef daar dan ook uit!” De Bijbelse notie van de zelfbeproeving ontbreekt ten enenmale of klinkt hier zeer gedempt.
Ook dat is eenzijdig. In de uitleg van de catechismus en de catechismuspreken uit het verleden is van meet af aan ruime aandacht voor het onderscheidende element in de prediking, de noodzaak van het zelfonderzoek en de oproep tot geloof en bekering. Die accenten dienen ook in de catechismuspreek voluit gehonoreerd te worden.
Er blijkt dus wel het een en ander vast te zitten aan de vraag wie er in de vragen en antwoorden van de catechismus aan het woord is. Het is zaak dicht bij de oorspronkelijke bedoeling van de Heidelberger blijven. Door het krachtige, Schriftuurlijke en geestelijke onderwijs van de belijdenis wordt de gemeente vragende wijs.