Vierhonderd jaar grachtengordel: Stinkende maagd in Amsterdam
„Een meesterwerk van menselijk genie”, vindt Unesco de grachtengordel, die al 400 jaar rond het oude centrum van Amsterdam ligt. Maar in de eerste jaren waren de onwelriekende kanalen nog niet zo populair. „De schone maagd Amsterdam stinkt uit haar mond.”
Het is nooit ruim geweest langs de Amsterdamse grachten, maar het uitdijende wagenpark van de hoofdstad maakt het er steeds krapper. Voetgangers manoeuvreren rond bouwsteigers, bestelbusjes wachten op langsfietsende gezinnen –met fietshelm– en cabrio’s zoeken eindeloos naar een parkeerplaats. Dat is de grachtengordel van nu: voor Jaguar en bakfiets.
Het 400 jaar oude gebied sleepte in 2010 de hoogste gebiedsonderscheiding ter wereld binnen: de Unescowerelderfgoedlijst. Financieel gewin geeft dat niet, eerder nieuwe verplichtingen. Werelderfgoed laat je tenslotte niet zomaar verslommeren of ten prooi vallen aan gretige projectontwikkelaars.
Architectuurhistoricus Erik Mattie is een van de hoeders van de grachtengordel, werkzaam bij de afdeling ruimelijk beleid van het Amsterdamse stadsdeel Centrum. Samen met Bureau Monumentenzorg Amsterdam (BMA) waken deze ambtenaren over de authenticiteit van de grachtengordel.
En dat is nodig ook. Een paar duizend panden staan er in dit gebied, waarvan alle eigenaren zo hun wensen hebben. En niet iedereen blijkt veel op te hebben met de geschiedenis achter al dat oude steen.
Ter illustratie laat Mattie een serie panden aan het eind van de Herengracht zien. De rij bestaat uit vier oude, van elkaar verschillende gevels. Erachter is echter alles weggebroken. „Je ziet mensen zo achter de ramen van het ene gebouw in het andere lopen. Dat is niet zoals we het graag zien.”
Maar het kwaad is al geschied, dus moet ook het stadsdeel praktisch meedenken. Het enorme pand dat achter de vier gevels huist, vroeger een bank, mag nu een hotel worden. Met vijf sterren, zoals dat op de Herengracht –de chicste van de drie grachten– hoort.
Hout is goud
De geschiedenis van de gordel gaat terug naar de zestiende eeuw, als Amsterdam door een samenloop van omstandigheden in trek raakt als handelsplaats. Niet het minst door het oorlogsgeweld in de Zuidelijke Nederlanden, nu België, tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Veel rijke kooplieden uit Antwerpen trekken naar de nederzetting aan de Amstel, die veilig achter de Hollandse Waterlinie ligt.
Daar brengt de handel op Oost-Indië, maar ook de wereldwijde houthandel veel geld in het laatje: ”Hout is goud”, luidt het gezegde. De stad kraakt al snel in zijn voegen, in dit geval: de Singel.
En dus besluit het stadsbestuur begin zeventiende eeuw tot de zogeheten ”derde en vierde uitleg”: twee fases waarin Amsterdam zijn omvang meer dan verdubbelt – binnen nieuwe, veilige vestingwallen. Het werk start in 1612 tijdens het Twaalfjarig Bestand, en eindigt ruim vijftig jaar later.
Een halvemaan van grachten ligt dan rond het centrum gedrapeerd. Een ongekend groot project voor de stad „gebouwd op palen.”
Rozengeur
Steden groeiden in die tijd op twee manieren, legt Mattie uit: „Als de welvaart en de bevolking toenamen, ontstond er rond de kern soms een organische uitbreiding. Op die manier kwamen de eerste woningen van de Amsterdamse Jordaan, ten westen van het oude centrum, tot stand. Langs de poldersloten waren allerlei bouwsels, tuinen en bedrijfjes gevestigd.”
De grachtengordel is een typisch voorbeeld van een tekentafelontwerp, wat vooral op oude kaarten goed te zien is: de halvemaan wordt met regelmaat doorkruist door radiaalwegen, zoals de Vijzelstraat, die vanuit het centrum naar buiten leiden. Die toegangswegen waren vooral voor de ambachten en de winkels.
Een supermoderne stad dus, zegt Mattie. „Er gold zelfs het park-and-rideprincipe: achter de poorten van de stad moesten vrachtkoetsen op pleinen parkeren. Hun lading werd daar overgeladen op grote sledes.”
Hoe modern ook, het was geen rozengeur en maneschijn rondom de grachten. Alle riolering kwam op het grachtwater uit en dat rook je, zegt Mattie: „Zeker in de warme zomertijd. Het gezegde ging dan ook: „Amsterdam is een schone maagd, maar ze stinkt wel uit haar mond.””
Mattie: „Daar was toen overigens niemand verwonderd over. Een stad was niet zozeer een plek waar het groen en schoon was. Er moest vooral geld worden verdiend. Havens en bedrijventerreinen werden ingepland, parken niet.”
Wat weer niet wil zeggen dat het groen totaal ontbrak: langs de grachten werden stelselmatig lindebomen geplant –inmiddels vervangen door iepen–, voor die tijd tamelijk vernieuwend. Berlijn nam het later over, langs Unter den Linden.
Ook de kerken kregen een belangrijk plaats binnen de grachtengordel. „De Westerkerk, Noorderkerk, Amstelkerk en Oosterkerk staan allemaal langs dezelfde concentrische route, gemakkelijk te bereiken via de Kerkstraat.”
Pimpen
De opvattingen over wat mooi en goed is voor de grachtengordel variëren al 400 jaar. Mattie wijst op een 17e-eeuws gebouw met rijke ornamenten. „Men vond dat in die tijd maar niets. Alleen een parvenu deed dat: zo’n nieuwe rijke van die tijd.”
Maar nu? Een pand vernielen mag niet, maar al te veel pimpen is ook weer niet de bedoeling. Mensen die een ‘gewoon’ pand alsnog een statige look willen geven, dat vindt Mattie ook maar niets: „Volksverlakkerij.”
Stadsdeel Centrum stelt ook strenge regels aan nieuwe hotels in de grachtengordel. „Er mogen zeker geen nieuwe backpackersplaatsen bijkomen, hooguit nog soms een vijfsterrenhotel.”
Een –in meer dan één opzicht– conservatieve baan als die van Mattie levert ook nogal wat tegengas op. Met name van degenen die graag meer vrijheid willen om hun projecten in dit stuk centrum te ontplooien. Werelderfgoed is leuk, klinkt het dan, „maar de binnenstad moet geen museum worden.”
Maar Mattie vindt niet dat zijn werk als hinderlijk moet worden gezien. „Wat wij doen is geen koeioneren, het heeft zijn basis in de geschiedenis van wet en regelgeving. Aan de andere kant: musea hebben ook geen statische collecties meer, het zijn dynamische instituten geworden. Zo proberen we Amsterdam ook te zien.”
Heren gaan voor
De binnenste gracht werd in de zestiende eeuw als de belangrijkste gezien, en die kreeg dan ook de naam Herengracht. Daarna pas volgden Keizersgracht en Prinsengracht. „Hiermee wilden de ontwerpers iets aangeven”, zegt architectuurhistoricus Erik Mattie. „De heren, de rijke burgers van Amsterdam, stonden in eigen ogen ver boven de prinsen en keizers, die in Amsterdam geen enkele rol van betekenis hadden.” Het geeft iets aan van de onafhankelijke positie die de stad op dat moment inneemt binnen het land en in de wereldhandel. „Overigens was er ooit sprake van dat alleen Heren- en Prinsengracht zouden worden gegraven. De Keizersgracht is er als het ware later tussengeschoven.”