Utrechtse tentoonstelling mikt op historische sensatie
Over de schouder van wetenschappers meekijken naar eeuwenoude topstukken van de Universiteitsbibliotheek Utrecht? Dat kan vanaf 27 april tot eind november op de expositie ”Hemelse ontdekkingen”. Studenten en onderzoekers hebben echter altijd nog een streepje voor op de bezoekers van de tentoonstelling: zij mogen er ook aan voelen en ruiken.
Uitgestudeerd op de eeuwenoude handschriften en kaarten zijn de historici in Utrecht zomaar niet. Nog geregeld geeft de bestaande collectie opmerkelijke geheimen prijs. „Met moderne technieken kunnen we ze van alles ontfutselen, waarvan generaties voor ons geen flauw benul hebben gehad. Met soms heel verrassende uitkomsten”, vertelt Bart Jaski, conservator handschriften van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek.
Zijn collega Marco van Egmond, conservator kaarten en atlassen, herinnert zich de ontdekking van de oudste wandkaart van de wereld, die ooit in Amsterdam is gepubliceerd. „De kaart zou volgens de gegevens op een opgeplakte strook papier zijn uitgegeven in 1592 door Baptista Vrients uit Antwerpen. Met röntgentechniek ontdekten we echter dat onder die strook de naam van Petrus Plancius stond, de bekende predikant-cartograaf uit Amsterdam.”
De conservatoren hebben een flink aantal vergelijkbare vondsten bijeengebracht in de tentoonstelling ”Hemelse ontdekkingen”, die vorige week werd geopend in Museum Catharijneconvent in Utrecht. Het gaat vooral om landkaarten uit de zeventiende en achttiende eeuw en oude manuscripten die in Utrecht zijn gemaakt.
„We willen onze topstukken niet alleen laten zien op onze nieuwe website, maar ze ook naar buiten brengen. Er is de laatste tijd nogal wat ontdekt in het historische materiaal. Ook dat verhaal achter die oude handschriften en kaarten willen we graag kwijt. Daardoor gaat de geschiedenis leven. Helaas gebeurt dat meestal niet en dat is zo jammer. Kale voorwerpen zeggen een bezoeker niet zo veel. De context maakt ze juist interessant”, vindt Jaski.
Een van de topstukken is een blad uit een sacramentarium uit 883 of 884, het oudste voorwerp op de expositie, vervolgt de conservator. „In zo’n handboek stonden de gebeden die de priester opzegde tijdens de mis, voor elke dag een ander. Dat het voor een belangrijk persoon is gemaakt, blijkt wel uit het elegante handschrift; waarschijnlijk heeft bisschop Odilbald van Utrecht het gebruikt. Het is toevallig aangetroffen als verknipt schutblad voor in een ander oud boek: een soort vroege vorm van recycling, zeg maar.” Van Egmond wijst op een vergelijkbaar geval, waarbij de omslag van een boek is gemaakt van een versneden perkamenten kaart uit de zeventiende eeuw van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC).
Het onderdeel ”De aarde in kaart” van de tentoonstelling bevat vooral zeekaarten, de meeste uit de zeventiende en achttiende eeuw. Van Egmond: „Vier daarvan zijn aan boord geweest van VOC-schepen. Het gaat om zogenoemde handschriftkaarten. Ontdekte een schipper een nieuw eiland, dan tekende hij dat erin en gaf het een naam, bijvoorbeeld Nieuw-Zeeland. Terug in Amsterdam of Batavia leverde hij zijn kaart weer in. De cartograaf van de VOC tekende vervolgens het nieuw ontdekte eiland in alle kaarten die de schippers meekregen op hun volgende reis. Zo bleven ze actueel.”
Een heel bijzonder exemplaar is volgens hem de zogeheten Boeginese zeeroverskaart. „Deze kaart is getekend door een cartograaf van het Basa Ugivolk op het Indonesische eiland Celebes. Ze hebben daarvoor VOC-kaarten als voorbeeld gebruikt. Ons exemplaar is eigendom geweest van Boeginese handelaren en vissers. Later is deze kaart mogelijk buitgemaakt door Boeginese piraten, die deze vervolgens hebben gebruikt om westerse schippers dwars te zitten.”
In de tentoongestelde handschriften in het onderdeel ”Wetenschap en geloof” kan Jaski zo gauw geen algemene lijn vinden. „We hebben gekozen voor documenten waaraan onlangs ontdekkingen zijn gedaan. Onze selectie bevat vooral die stukken die er aantrekkelijk uitzien. Ze hebben in alle gevallen ook iets te maken met Utrecht.”
De conservator noemt als voorbeeld een Hindoestaanse grammatica, waarvan het meest complete exemplaar in Utrecht wordt bewaard. „Het is de oudste die we kennen. Hij is samengesteld in opdracht van de VOC door de van oorsprong Poolse crimineel Joan Josua Kettler, die zich toen in goed Nederlands Ketelaar noemde. Het was belangrijk voor de handelaars om enige kennis van die taal te hebben.”
Opmerkelijk is de ontwikkeling die het handschrift doormaakt. Jaski: „Een kenner kan aan de hand van het schrift en de versieringen van middeleeuwse handschriften achterhalen waar en wanneer ze zijn vervaardigd. In de periode 1450-1550, na de uitvinding van de boekdrukkunst, gaan de mooie handschriften in boeken langzaamaan teloor. Dat is eenzelfde ontwikkeling geweest als met de digitale revolutie vandaag de dag, waardoor tegenwoordig de belangstelling taant voor het gedrukte boek.”
De tentoongestelde stukken zijn vooral waardevol als cultureel erfgoed, stellen de conservatoren. Daarnaast is het ook onderzoeksmateriaal voor historici. „We vinden het daarom zeer de moeite waard om onze topstukken naar buiten te brengen. Je maakt daarmee het verleden tastbaar. Dat mis je als je ze alleen digitaal zou bestuderen. De ”Nachtwacht” van Rembrandt kun je bijvoorbeeld op allerlei websites aantreffen. Maar als je het originele exemplaar bekijkt, maakt dat veel meer indruk”, verklaart Van Egmond.
Bij voorkeur maken studenten daarom voor hun onderzoek gebruik van de oorspronkelijke manuscripten en kaarten. „Ze krijgen dan het echte document onder hun neus. Ze vinden het geweldig om aan zulke oude documenten te voelen en te ruiken; je proeft een soort historische sensatie. Uiteraard nemen we wel de nodige voorzorgen”, lacht Jaski. „Koffie erbij is absoluut verboden.”
>>bc.library.uu.nl/nl/node/638
Topstuk Tasmankaart
„De Tasmankaart is voor mij het topstuk van de tentoonstelling”, stelt Marco van Egmond resoluut. „Waarom? Vanwege het verhaal dat erachter zit. De kaart bevat een instructie voor het zo efficiënt mogelijk beroven van een Spaanse zilvervloot.”
De kaart van het zuidwestelijke deel van de Stille Oceaan is in 1644 gemaakt in opdracht van Antonio van Diemen, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Van Egmond wijst op de laveerroute, een zigzaglijn die de beste vaarweg aangeeft naar het gebied ten oosten van de Filipijnen. „Spaanse zilverschepen die onderweg waren van Acapulco in Mexico naar Manilla konden daar het beste worden onderschept, overvallen en beroofd. Het was een lucratieve bezigheid voor Nederlandse kapers. De bekendste van hen was uiteraard Piet Hein.”
De conservator weet dat de kaart daadwerkelijk is gebruikt voor de kaapvaart. „Tussen 1644 en 1648 is geprobeerd met deze kaart een zilvervloot te onderscheppen.”
Tasman zelf had als commandant van Batavia zijn goedkeuring gehecht aan de jacht op de zilvervloot. Onder aan de kaart staat „onderteijckent Abel Tasman, anno 8 september 1644.” De kaart staat daarom internationaal bekend als de ”Tasmankaart”.
Allerlei aanvullende instructies moesten helpen om van de kaapvaart een succes te maken: „Dese schepen die alhier gaan cruijssen dienden d’Eijlanden vande Philippinas niet naerder te comen als 50 à 60 mijlen, dat door oorsaeck wanneer het silver schip int gesicht creegen datmen het selve d’wal can affsnijden.”
Veel heeft het volgens Van Egmond niet geholpen. „De tocht met deze kaart bleef zonder resultaat.”
Pontificale van Maria
Het hoogtepunt van de tentoonstelling is voor Bart Jaski het zogeheten Pontificale van Sinte-Marie. „Het is een soort handleiding voor de bisschop als hij een bepaald ritueel moest uitvoeren. Welke kleding moest hij aan? Welke handelingen uitvoeren? Welke gebeden uitspreken? Dat soort zaken. Het ging bijvoorbeeld om de inwijding van nonnen, een priester of een kerkhof. Dat vergde een uitgebreid ritueel.”
Maar wat maakt dit pontificale zo bijzonder? „Het is het enige dat overgebleven is uit de middeleeuwen in de Noordelijke Nederlanden. Het is gemaakt rond 1450 en heeft de Beeldenstorm overleefd. Het boekwerk is gevonden in de Mariakerk in Utrecht, een gebouw dat tegenwoordig niet meer bestaat.”
Uit het onderzoek van een Amerikaanse studente is gebleken dat het pontificale is gemaakt voor een gewone kapittelkerk, en niet voor een bisschop.
Tekenend voor de toenmalige kerkelijke situatie in Utrecht is dat in de miniaturen de bisschop steeds geflankeerd wordt door een aartsdiaken, weet Jaski. „Die miniaturen stralen uit: „Je hebt ons nodig om goed te kunnen functioneren.” Er was in Utrecht sprake van een zogeheten driehoeksverhouding: de macht lag feitelijk bij de kapittelheren, een soort wereldlijke monniken. Zij kozen de aartsdiakenen die de bisschop vertegenwoordigden in hun diocees. Benoemde de paus een bisschop die niet naar de zin was van de kapittelheren, dan negeerden ze hem gewoon; en soms trotseerden ze zelfs de paus”, legt Jaski uit.
„Moest de bisschop ergens een ritueel uitvoeren, dan gebruikte hij dus een pontificale, waarin de miniaturen hem fijntjes wezen op zijn plek in het Utrechtse kerkelijk leven.”