Prijs en opbrengst van missie Irak
De Amerikaanse vlag in Irak is gestreken. Ruim acht jaar militaire aanwezigheid, zeker 100.000 doden en 1000 miljard dollar waren de prijs van deze omstreden missie. Maar wat is de opbrengst?
De datum van 20 maart 2003 ligt menigeen nog vers in het geheugen. In de nacht van woensdag op donderdag zoeken tientallen kruisraketten laag boven de grond hun weg naar doelen in Bagdad, Basra en andere Iraakse steden. Amerikaanse en Britse straaljagers droppen hun dodelijke lading. De oorlog tegen Irak is begonnen.
Dat er een oorlog aan zat te komen, wist iedereen intussen wel. Al maanden voor de aanval begon stuurt het Westen –met de Verenigde Staten voorop– berichten de wereld in dat Irak over massavernietigingswapens beschikt en dus een bedreiging voor de wereldvrede vormt. Ook voldoet het regime van Saddam Hussein niet aan VN-resoluties die eisen dat Bagdad VN-inspecteurs in het land toelaat om nucleaire faciliteiten te onderzoeken. De Veiligheidsraad neemt daarop unaniem resolutie 1441 aan, die Irak verplicht met de VN mee te werken.
Het definitieve ‘bewijs’ van de snode plannen van Saddam komt op 5 februari 2003. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, Colin Powell, houdt op die dag een presentatie voor de Verenigde Naties. Hij laat beelden zien en afgeluisterde gesprekken horen die volgens Washington aantonen dat Irak biologische oorlogskoppen op mobiele lanceerinrichtingen heeft gemonteerd en ook andere soorten massavernietigingswapens verbergt.
Achteraf noemt Powell die vijfde februari „het dieptepunt in mijn leven.” Een presidentiële commissie die de inlichtingen later onderzoekt komt tot de conclusie dat het meeste materiaal „dead wrong” is.
Maar dat is achteraf. In het voorjaar van 2003 is de voordracht van de Amerikaanse minister voldoende om de definitieve stap naar oorlog te zetten. Hoe dan ook hebben de Amerikaanse president Bush en de Britse premier Blair toch al onderling afgesproken dat ze Irak zullen aanvallen – of er nu massavernietigingswapens worden gevonden of niet.
Voorbereid
De oorlog is al maanden eerder zorgvuldig voorbereid. In de zomer van 2002 sturen Washington en Londen special forces naar Irak. Hun taak is niet alleen zo veel mogelijk doelen te markeren, maar ook om Iraakse generaals ertoe over te halen zich bij het begin van de gevechtshandelingen over te geven. Tevens smeden zij een coalitie met de Koerdische strijdgroep Peshmerga om een tweede front in het noorden van het land te openen.
Op de vroege ochtend van 20 maart 2003 beginnen in Irak de sirenes van het luchtalarm te loeien, gevolgd door oorverdovende explosies. Het begin van de oorlog is een feit.
Militair gezien is de operatie, waaraan ook Poolse en Australische militairen deelnemen, een succes. Op 9 april, nog geen maand na het begin van de oorlog, trekken Amerikaanse troepen Bagdad binnen. Saddam Hussein is inmiddels gevlucht. Op 1 mei klinken de inmiddels befaamde wooorden van president George W. Bush op het dek van de USS Lincoln: „Mission accomplished” (Missie volbracht).
Worden de coalitietroepen aanvankelijk als bevrijders binnengehaald, al snel komt het in diverse delen van Irak tot gewapend verzet. Eén grote opsteker kunnen de Amerikanen nog op hun naam schrijven. Op 13 december 2003 wordt Saddam Hussein in zijn geboortestreek Tikrit opgepakt. Maar daarna gaat het eigenlijk alleen maar bergafwaarts.
In het voorjaar van 2004 laait het geweld in alle hevigheid op. Buitenlandse strijders, aanhangers van de sjiitische leider Muqtada al-Sadr en leden van al-Qaida in Irak zaaien dood en verderf in het land. Niet alleen de westerse troepen moeten het ontgelden, ook de Iraakse bevolking krijgt te maken met een dagelijkse realiteit van bermbommen, sluipschutters en zelfmoordaanslagen.
Een absoluut dieptepunt vormen de jaren 2006 en 2007. Volgens de instantie Iraq Body Count vallen in 2006 dagelijks gemiddeld 22 burgerdoden door zelfmoordaanslagen. In 2007 komen per dag gemiddeld 57 mensen om door kogels en executies. Vooral in de stad Fallujah wordt hevig gevochten.
Door extra troepen te sturen en de strijd tegen al-Qaida en sjiitische strijdgroepen fors op te schroeven weten de Amerikanen uiteindelijk het geweld met zo’n 80 procent terug te dringen. Maar nog altijd vallen bijna dagelijks doden door aanslagen. In oktober lieten nog 258 Irakezen het leven door explosies en schietpartijen – ruim acht slachtoffers per dag.
„Buitengewone prestatie”
Dat roept natuurlijk direct de vraag op of Irak anno 2011 beter af is dan voor de invasie van 2003. Of, met andere woorden: is de Amerikaanse inval nu wel of niet zinvol geweest. Daarop is nog niet zo makkelijk een eenduidig antwoord te geven.
De Amerikaanse president Obama wond er deze week geen doekjes om. Hij noemde het resultaat van de oorlog in Irak een „buitengewone prestatie.” „We laten een soeverein, stabiel en zelfstandig Irak achter”, aldus het staatshoofd in een toespraak op een legerbasis in Fort Bragg donderdag.
Een woordvoerder van de Amerikaanse ambassade in Bagdad deed er deze week nog een schepje bovenop. „Er is vrijwel geen gezin in Irak dat niet op een of andere manier voordeel van de Amerikaanse aanwezigheid in het land heeft gehad.”
Daar valt nog wel het nodige op af te dingen. Natuurlijk zullen veel Irakezen blij zijn dat de gehate dictator Saddam Hussein en zijn al even gevreesde zonen Uday en Qusay het veld hebben moeten ruimen. Hun vele wandaden spreken voor zich. Anderzijds wist Saddam –zij het met keiharde hand en soms wrede middelen– het land wel bij elkaar te houden en de veiligheid voor de burgerbevolking redelijk te waarborgen.
Het grote probleem bij de inval in Irak was dat er geen plan B op de plank lag. De oorlog winnen, was in militair opzicht niet zo’n lastig karwei. Maar wat er vervolgens met het diep verdeelde Irak moest gebeuren, stond de strategen in Londen en Washington wat minder helder voor ogen. Gaandeweg werd, terwijl het geweld in volle hevigheid woedde, een route uitgestippeld die Irak weer tot een normaal functionerend en bestuurbaar land moest maken.
Democratisering
Zo zette Irak onder de Amerikaanse bezetting de eerste stappen op het pad van democratisering. Eind 2005 werden voor het eerst vrije verkiezingen gehouden, waaraan zowel soennietische, sjiitische als Koerdische partijen deelnamen. De sjiieten zegevierden en Nuri al-Maliki werd premier. In 2010 begon hij aan zijn tweede ambtstermijn.
Dat leek allemaal heel democratisch. Inmiddels bestaan er niet alleen grote zorgen over het autoritaire bewind van Al-Maliki, maar ook over zijn nauwe banden met Iran. „Er gaan twee verhalen over Al-Maliki”, aldus Ramzy Mardini, analist bij het Instituut voor Oorlogsstudies in Washington. „Sommigen zeggen dat hij een nationalist is; anderen vinden dat hij een marionet van Iran is.”
Het optreden van de Iraakse premier tijdens de afgelopen twee maanden laat in elk geval aan duidelijkheid weinig te wensen over. Al-Maliki liet in oktober en november ruim 600 voormalige leden van de Ba’athpartij van Saddam Hussein oppakken, inclusief 100 hoogleraren aan de universiteit van Tikrit. Ook gaf hij zijn zoon Ahmed opdracht ervoor te zorgen dat westerse bedrijven uit de zwaarbeveiligde Groene Zone in Bagdad worden geknikkerd.
Een westerse diplomaat verklaarde deze week tegen The New York Times dat Al-Maliki voormalig lidmaatschap van de Ba’athpartij als argument gebruikt om naar believen politieke tegenstanders te arresteren. „Hij creëert een angstklimaat in het land.” Voor veel Irakezen roept het bange herinneringen aan het tijdperk-Saddam Hussein op.
„Je kunt niet op deze manier in een democratisch systeem leven”, klaagde voormalig premier Iyad Allawi, die veelvuldig met Al-Maliki overhoop ligt, onlangs. „Het is pijnlijk om te zien wat er met dit land gebeurt.”
Schuld
Voor Nuri al-Maliki telt maar één ding: veiligheid. Hij beroemt zich erop dat hij een Irak bestuurt waar in de afgelopen jaren soms 3000 doden per maand vielen en nu ‘slechts’ maandelijks zo’n 200 slachtoffers zijn te betreuren.
Voor de gewone Irakees zijn dat er altijd nog 200 te veel. Maar diezelfde man-in-de-straat meent ook exact te weten wie de schuld daarvan is. Of het nu de slechte wegen, de gebrekkige elektriciteitsvoorziening of de onveiligheid is, het komt allemaal door de Amerikanen, klinkt het op de markt in Bagdad.
Toch zijn er ook Irakezen die het positieve van de machtswisseling in Irak inzien. Neem Saad Iskander, beheerder van de nationale archieven. „Het is beter een korte tijd als vrij man te leven dan honderd jaar als slaaf”, aldus de bekende geleerde tegen de Britse omroep BBC.
Dat lijkt tegelijkertijd ook slechts een van de weinige dingen die de Amerikanen en Britten echt op hun conto kunnen schrijven na het einde van hun missie in Irak. Als je de situatie van nu tenminste vergelijkt met die van voor de oorlog. Washington en Londen zijn snel geneigd hun prestaties in Irak af te meten aan het verbeteren van de veiligheidssituatie in de afgelopen jaren. Terwijl het geweld na de invasie juist grotendeels het gevolg van die inval was.
De Verenigde Staten laten een tot op het bot verdeeld Irak achter, waarin de tegenstellingen tussen sjiieten en soennieten gemakkelijk in geweld kunnen ontaarden. Ze vertrekken ook uit een land waarin christenen het de afgelopen jaren alleen maar slechter hebben gekregen en veel van hun geloofsgenoten naar het buitenland zagen vertrekken.
Los daarvan liep vooral het Amerikaanse imago in de Arabische wereld een enorme deuk op door de inval in Irak. Die schade valt nauwelijks te meten en nog minder makkelijk te herstellen.
Missie Irak
Enkele van de belangrijkste gebeurtenissen uit de oorlog in Irak.
20 maart 2003: Westerse coalitie valt Irak aan.
9 april 2003: Amerikaanse troepen trekken Bagdad binnen.
1 mei 2003: De Amerikaanse president Bush verklaart dat de strijd voorbij is.
13 december 2003: Saddam Hussein wordt gearresteerd.
15 december 2005: Irak houdt voor het eerst vrije parlementsverkiezingen.
30 december 2006: Saddam Hussein wordt geëxecuteerd.
-10 januari 2007: President Bush kondigt een extra troepenversterking van 21.000 man (surge) aan om het geweld in Irak te beteugelen.
22 juli 2008: de surge eindigt; er blijven nog 147.000 Amerikanen in Irak achter.
27 november 2008: Het Iraakse parlement keurt een akkoord goed dat voorziet in de terugtrekking van Amerikaanse troepen per 31 december 2011.
27 februari 2009: President Obama kondigt aan dat per 31 augustus 2010 nog maar 50.000 Amerikaanse soldaten in Irak zullen zijn.
31 augustus 2010: Obama verklaart dat de gevechtsmissie in Irak ten einde is.
21 december 2010: Nieuwe Iraakse regering onder Nuri al-Maliki treedt aan.
21 oktober 2011: Obama bevestigt dat alle Amerikaanse troepen voor het einde van het jaar worden teruggetrokken. Iraaks verzoek om een Amerikaanse trainingsmissie wordt afgewezen.
15 december 2011: Amerikaanse vlag wordt gestreken in Irak. Missie officieel ten einde.