Italianen geloven in hun eigen capo
De Italiaanse premier Silvio Berlusconi beledigde vorige week een Duitse europarlementariër door hem met een ”kapo” te vergelijken. Het inhoudelijke excuus bleef achterwege, talloze Italianen schamen zich voor de escapades van hun premier, maar intussen blijft het merendeel van de Italianen onverminderd geloven in hun eigen ”capo”.
Het woord kapo verwijst naar de concentratiekampen in de Tweede Wereldoorlog. Een kapo werd door het kampgezag aangesteld om bijvoorbeeld een barak onder controle te houden. In de volksmond heette een dergelijk figuur vaak een verklikker. Het Italiaanse vocabulaire kent ook de capo - de chef van een afdeling.
Voor een Duitser is het natuurlijk niet zo prettig als een Italiaan hem verbindt met een kapo. Voordat hij woorden als kapo de wereld inslingerde, had Berlusconi misschien beter eerst de Italiaanse geschiedenis kunnen bestuderen. Benito Mussolini was de fascistische capo van Italië van 1922 tot zijn dood in 1945. Hij muilkorfde de pers, voerde alle maatregelen in die bij een politiestaat hoorden en liet Hitlers ”Mein Kampf” vrijelijk verschijnen.
Terwijl een bont gezelschap aan partizanen de oprukkende geallieerden vanuit het zuiden verwelkomde, trok Mussolini zich als de nominale leider van de republiek van Salo in het noorden terug met zijn vazallen en de Duitsers. In Salo bevond zich het hoofdkwartier van het gehate, met Duitsland collaborerende fascistische marionettenbewind. In 1943 begonnen in Italië ook de deportaties van de Joden.
Uiteindelijk wisten de partizanen Mussolini te vermoorden. Op het Piazzale Loreto werd op 29 april 1945 het lichaam van Mussolini alsmede dat van zijn geliefde Clara Petacci voor Jan en alleman als bewijs van de dood van de tiran tentoongesteld. Hoe afschrikwekkend ”Loreto” ook was, toch mislukte naderhand de ”epurazione” (zuivering) van het fascisme na de oorlog. Veel fascisten kwamen op vrije voeten - de communistische minister van Justitie Palmiro Togliatti kondigde in 1946 zelfs een algehele amnestie af. Daarmee werd het verleden al vergeten voordat het kwaad ordentelijk kon worden gestraft. In 1960 bleek dat 62 van de in totaal 64 provinciale prefecten in de oorlog een post had bezet tijdens het fascistische regime.
Niettemin wierp de oorlog een lange schaduw op de naoorlogse geschiedenis van het land en werd Salo voor de Italianen wat Vichy is voor de Fransen. Ruim een halve eeuw heerste in politiek opzicht bijvoorbeeld de angst voor een sterke persoonlijkheid die de macht heeft. De president van het land was een symbolische figuur, die echter wel sinds Francesco Cossiga steeds meer -in morele zin- van zich liet horen.
In de achterliggende tien jaar begon Italië het oorlogsverleden pas echt te verwerken. Duidelijk werd ook dat niet alleen de partizanen helden waren geweest, maar ook de gewone burgers die het verzet hadden gesteund. Ook niet alle fascisten waren het eens geweest met de terreur. Evenmin waren alle ambtenaren verraders geweest. De Italianen ontdekten zowaar hun eigen Schindler: Giovanni Palatucci, de politiechef van Fiume die duizenden Joden het vege lijf redde alvorens hij zelf op de trein naar Dachau werd gezet. Een militair tribunaal in Rome veroordeelde in 1998 de voormalige SS-officieren Erich Priebke en Karl Hass in hoger beroep tot levenslange gevangenisstraffen, zaken die veel aandacht trokken.
In deze jaren verschenen ook Italiaanse films waarin de Tweede Wereldoorlog met een soort bittere humor werd verbeeld. Zo gaat ”I due colonnelli” over een kolonel in het Italiaanse leger die weigert een dorpje te vernietigen. De nazi’s willen hem doden, maar de geallieerden redden de kolonel. ”La vita è bella” toont een tragikomische schets van de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog en de grenzeloze domheid van de nazi’s en de fascisten.
„Toch denk ik niet dat de Italianen een groot schaamtegevoel hebben over hun verleden”, zegt Roberto Zichittella van het rooms-katholieke weekblad ”Famiglia Cristiana”. „Dat komt doordat ze zich niet verantwoordelijk voelen voor tragediën en misdaden zoals de holocaust en de verschrikkingen van de nazi’s.”
Na de operatie Schone Handen die in 1992 inzette, veranderde het politieke landschap van Italië. De Koude Oorlog met zijn tegenstelling tussen communisten en christen-democraten zette de Italiaanse politiek onder druk. Het politieke stelsel was aan vervanging toe. Niettemin ruimde de Italiaanse revolutie niet alles op en bleef het grotendeels bij een cosmetische ingreep. Oude structuren bleven overeind en de corruptie stak in een andere gedaante vrolijk de kop weer op.
Betrekkelijk nieuw was het verschijnsel dat zowel rechtse als extreem rechtse partijen als salonfähig aan de weg timmerden: Forza Italia en Alleanza Nazionale. Ook de MSI (Mussolini Sempre Immortale - Mussolini altijd onsterfelijk, ofwel de Movimento Sociale Italiano) deed volop mee. Het graf van Mussolini in Predappio werd een pelgrimsoord en de angst voor het archetype van de Duce verbleekte meer en meer.
Maar dat rechtse gefröbel moet vooral als wat folklore en nostalgie worden gezien, betoogt Roberto Zichittella. „We kennen in Italië geen revisionistische historici zoals in Duitsland die proberen de rol van Mussolini te bagatelliseren. Het staat algemeen buiten kijf dat hij een fascistische dictator was.”
In diezelfde turbulente tijd verkochten de Italianen zich aan de mediamagnaat Silvio Berlusconi, die in 1994 voor het eerst premier werd van een kabinet dat na korte tijd al weer het loodje legde. Hij werd de Zwarte Ridder genoemd - een verwijzing naar de zwarthemden van Mussolini, beter gezegd naar zijn populistische inslag en zijn controversiële opvattingen. Mogelijk was dit het voorspel op het feit dat de Italianen uiteindelijk een superman verlangden, die ze in 2001 in Silvio Berlusconi vonden.
Berlusconi voelde als geen ander hoe de wind in Italië waaide. Magistraten? Ach, rechters van links infiltreren de magistratuur om hun politieke tegenstanders uit te schakelen, wimpelde hij af. Veel Italianen zal het om het even zijn dat Berlusconi de media ringeloort en in vele belangen is verstrikt geraakt en dat hij de zaken voor hem in een gunstig daglicht plaatst, problemen verzwijgt en eindeloos herhaalt. Tot op de dag van vandaag is Berlusconi er zeer handig in geweest zichzelf te verkopen.
Net zoals Mussolini ”Mein Kampf” aanbeval, zo promoot Berlusconi ”Utopia” van Thomas More. Daarmee verschillen de Duce en Berlusconi niet veel in de manier waarop ze een vorm van politieke religie bedrijven. Beiden willen de Italianen doen geloven dat ze beloftes waarmaken, zelfs als die onhoudbaar zijn.
Daarom oefent Berlusconi’s messiaanse ambitie -een van zijn bijnamen is niet voor niets ”de gezalfde”- een weergaloze aantrekkingskracht uit op Italianen. „Hij is zo populair omdat hij de incarnatie is van alle slechte eigenschappen van de Italianen: geld, voetbal, leugens en domme grappen. Ik ben bang dat de Italianen al jarenlang via Berlusconi’s televisiekanalen zijn ’geberlusconiseerd’ en dat ze daarom op hem hebben gestemd”, aldus Zichittella.
Een ander punt is ook dat links Italië geen sterke leider heeft die kan wedijveren met het imago van Berlusconi. Als de rijkste man van het land zich opoffert om premier te worden, zoals Berlusconi zelf aanvoert, dan moet het ondanks de aanvaringen met Duitsland wel goed komen met la bella Italia en de Europese Unie.