Buitenland

Turkije worstelt met buitenlands beleid

Turkije nam de afgelopen week een opmerkelijk besluit. Alle bezittingen van joodse en christelijke gemeenschappen die de afgelopen 75 jaar in beslag zijn genomen, worden teruggegeven. Of dit een blijk is van de goede intenties van Ankara valt nog maar te bezien.

Martin Janssen
3 September 2011 16:59Gewijzigd op 14 November 2020 16:27
Turkije vierde deze week Overwinningsdag om de dag te herdenken waarop de grondlegger van de Turkse staat, Atatürk, erin slaagde vijandelijke troepen te verdrijven. De seculiere politiek die Atatürk nastreefde, staat steeds verder onder druk. Foto EPA
Turkije vierde deze week Overwinningsdag om de dag te herdenken waarop de grondlegger van de Turkse staat, Atatürk, erin slaagde vijandelijke troepen te verdrijven. De seculiere politiek die Atatürk nastreefde, staat steeds verder onder druk. Foto EPA

De Turkse minister-president Tayyib Erdogan heeft de afgelopen jaren een zekere faam verworven met zijn onverwachte toespraken bij specifieke gelegenheden. Deze kwalificatie gaat ook zeker op voor de rede die hij maandag hield ter gelegenheid van het einde van de ramadan, de islamitische vastenperiode. In het archeologisch museum van Istanbul hadden zich op uitnodiging van Erdogan 161 vertegenwoordigers van niet-islamitische stichtingen en organisaties verzameld, onder wie de oecumenische patriarch Bartholomeus van de Oosters-Orthodoxe Kerk en de Turkse opperrabbijn, Isaq Haleva.

Als een sultan zat Erdogan met zijn echtgenote Emine aan het hoofd van de tafel en sprak woorden die volgens de Turkse pers door de joodse opper­rabbijn Haleva werden betiteld als „revolutionair.” Erdogan hield zijn niet-islamitische gasten op deze gedenkwaardige avond voor dat er „aan deze tafel plaats is voor allen, omdat er in Turkije uitsluitend eersteklas­burgers leven.” Deze laatste woorden waren wellicht een verwijzing naar een interview dat de orthodoxe patriarch Bartholomeus ruim een jaar geleden gaf aan een Amerikaans televisiestation waarin hij de christenen in Turkije „tweedeklasburgers” noemde.

Erdogan maakte vervolgens bekend dat zijn regering had besloten de joodse en de christelijke gemeenschappen in Turkije alle bezittingen terug te geven die de Turkse staat de afgelopen 75 jaar heeft geconfisqueerd. En ingeval deze bezittingen waren verkocht aan een derde partij zou er voor financiële compensatie worden gezorgd.

Zowel binnen als buiten Turkije deed Erdogans toespraak de daaropvolgende dagen veel stof opwaaien en leidde tot speculaties over met name de timing van deze woorden. Vooral ook omdat de Turkse staat nauwelijks enkele maanden geleden grond had onteigend van een christelijk klooster in Tur Abdin, terwijl de juridische pogingen om gronden van het Mor Gabriel­klooster te confisqueren onverminderd doorgaan.

In dit verband werd ook verwezen naar een resolutie die het Amerikaanse Congres enkele maanden geleden heeft aangenomen en waarin Turkije werd opgeroepen om een einde te maken aan de discriminatie van religieuze minderheden en geconfisqueerde kerkelijke bezittingen terug te geven aan de rechtmatige eigenaren. Een resolutie die enkele maanden geleden trouwens leidde tot furieuze reacties van de Turkse regering, wat de toespraak van Erdogan begin deze week des te opmerkelijker maakt.

Om de politiek van de regering in Turkije te begrijpen, dient men zich allereerst te realiseren dat het regime een ideologische agenda heeft, die zich zowel in de Turkse binnenlandse als de buitenlandse politiek manifesteert. De uitvoering van deze agenda voltrok zich in drie etappes, die samenvallen met de drie opeenvolgende verkiezings­overwinningen van de partij van Erdogan, te weten in 2002, 2007 en begin dit jaar.

Turkije is sinds 2002 onder leiding van de AK-partij veranderd. In het verleden beschouwde een grote meerderheid van de Turken zichzelf als moslim en als westers. Er leefde een breed gedragen gevoel onder de Turken dat juist deze dubbele identiteit Turkije speciaal maakte, zeker in vergelijking met de Arabische buren in het zuiden. Nu blijkt echter dat vooral veel Turken van de jongere generatie de mening zijn toegedaan dat deze beide identiteiten met elkaar botsen. De westerse en de islamitische wereld worden steeds meer gezien als twee blokken, die wegens hun verschillende waarde­patronen vijandig tegenover elkaar staan – wat het gebrek aan belangstelling verklaart van vooral jongere generaties Turken voor het lidmaatschap van de Europese Unie. Zij kiezen namelijk voor hun islamitische identiteit. Deze tendens bracht de islamitische AK-partij aan de macht, die op haar beurt met haar islamiseringspolitiek deze trend versterkte. Gepaard hiermee gaan trouwens ook sterk toenemende negatieve ideeën over christenen. Zo bleek uit een recent onderzoek dat bijna de helft van de Turken absoluut geen christenen als buren wil.

Toen de regering-Erdogan in 2002 aan de macht kwam, wist ze dat ze omzichtig diende te manoeuvreren om aanvaringen te voorkomen met het leger, dat zichzelf ziet als de hoeder van de seculiere erfenis van Kemal Atatürk, de grondlegger van de moderne Turkse staat. Na de klinkende verkiezingsoverwinning van 2007 liet de Turkse regering echter alle voorzichtigheid varen en stuurde aan op een regelrechte confrontatie, niet alleen met het leger, maar ook met seculiere journalisten en intellectuelen. Er volgde de ene arrestatiegolf na de andere, in het kader van de zogenaamde affaire Ergenekon. Generaals, officieren en zelfs hoogleraren zouden in 2003 een staatsgreep hebben voorbereid en vele honderden van hen zitten al jaren in Turkse gevangenissen, zonder dat er feitelijk bewijzen zijn geleverd die de beschuldigingen staven.

Recentelijk diende een aantal Turkse generaals zijn ontslag in. Een actie die in westerse media wel werd omschreven als „mysterieus.” De woorden van generaal Isik Kosaner lieten echter aan duidelijkheid niets te wensen over. De generaal verklaarde zijn ontslag te hebben ingediend als protest „tegen de strafrechtelijke onderzoeken en detenties die door de regering bewust op de agenda worden geplaatst om het beeld te creëren dat het Turkse leger een criminele organisatie is.”

De huidige sfeer in Turkije werd goed beschreven in een artikel van Tom Friedman in de krant The New York Times waarin hij schrijft „dat hij nog nooit een democratie heeft bezocht waar zo veel mensen die hij interviewde, hem vroegen hun naam niet te vermelden, uit angst voor vergelding.”

De acties van de Turkse regering tegen het leger worden in het Westen geprezen als bewijs dat Turkije op weg is naar een échte democratie, waarin het leger ondergeschikt is aan de civiele regering. Critici stellen echter dat de werkelijke intentie van de islamitische regering veeleer het ondermijnen van het seculiere karakter van de Turkse staat is, dat juist en vooral door het leger wordt gewaarborgd. De ontwikkelingen in Turkije zijn met name ook van belang voor de Arabische wereld, omdat Erdogan het Turkse model presenteert als een voorbeeld dat democratie en islam elkaar niet uitsluiten. Deze vermeende voorbeeldfunctie van Turkije maakt integraal deel uit van het streven van de regering-Erdogan om een leidinggevende rol te spelen in de Arabische wereld.

Het zijn vooral deze verande­ringen in de Turkse buitenlandse politiek die Turkije het afgelopen decennium vervreemd lijken te hebben van het Westen.

In 2001 werd een boek gepubliceerd van de huidige Turkse minister van Buitenlandse Zaken, Davutoglu, dat sindsdien meer dan veertig herdrukken heeft beleefd. De titel van het boek luidde ”Strategische diepte”, en kan als een blauwdruk worden gezien voor de buitenlandse politiek van de huidige regering. Davutoglu schrijft hierin dat Turkije zich dient te heroriënteren, wég van het seculiere christelijke Europa richting het islamitische achterland, waar Turkijes strategische diepte ligt, die een erfenis is van het Ottomaanse verleden. Sindsdien is er veel geschreven over de vermeende neo-Ottomaanse aspiraties van de regering-Erdogan.

Na zijn laatste verkiezingsoverwinning begin dit jaar hield Erdogan opnieuw een van zijn befaamde toespraken waarin hij deze neo-Ottomaanse aspiraties leek te bevestigen. Geëmotioneerd riep hij uit dat deze nieuwe overwinning voor zijn AK-partij „ net zo belangrijk was voor Jeruzalem, Damascus, Gaza en Sarajevo als voor Istanbul.” Allemaal steden die eertijds deel uitmaakten van het Ottomaanse Rijk, en dus van de Turkse strategische diepte. Deze nieuwe buitenlandse politiek van Turkije in de richting van het Midden-Oosten moet –in de woorden van Davutoglu– worden gecombineerd met het vermijden van „problemen met de buurlanden.”

Sinds 2002 werd al snel duidelijk dat deze nieuwe Turkse oriëntatie op de Arabische wereld vooral een leiding­gevende Turkse rol beoogde in het Midden-Oosten. Probleem hierbij was echter dat het revolutionaire Iran die rol al voor zichzelf had opgeëist. Feitelijk had het soennitische Turkije hierbij de beste papieren, maar het sjiitische Iran had grote successen geboekt door veelvuldig anti-Israëlretoriek te gebruiken en zich op te werpen als verdediger van de Palestijnse Hamas.

Het was daarom te verwachten dat het nieuwe Turkije van Erdogan dezelfde kaart zou spelen in zijn streven de Iraanse invloed te pareren. Deze steeds kritischere Turkse houding tegenover Israël vond haar bekroning in mei 2010, toen een Turkse actievloot de Israëlische blokkade van de Gazastrook moest doorbreken. Deze zorgvuldig georkestreerde actie leidde tot negen doden aan Turkse zijde en maakte Erdogan in één klap tot kampioen van de Palestijnse zaak. De hele Arabische wereld applaudisseerde, maar het incident verdiepte tegelijkertijd de kloof tussen Turkije en de westerse NAVO-landen.

De Iraanse invloed reikte echter veel verder dan alleen Hamas. Iran had een alliantie gesmeed die zich uitstrekte van Teheran via Bagdad en Damascus naar Libanon. Turkije zag zich dus aan zijn gehele zuidgrens geconfronteerd met deze door Iran geleidde coalitie. In het kader van zijn politiek ”geen problemen met de buurlanden” investeerde Turkije vooral in het verbeteren van de relaties met Syrië, om via deze Arabische bondgenoot van Iran vooral ook de betrekkingen met Teheran te verbeteren. Damascus werd voor Turkije de belangrijkste toegangspoort tot het Midden-Oosten en deze Turkse inspanningen werden in 2010 bezegeld met de oprichting van een vrijhandelszone van Turkije, Syrië. Libanon en Jordanië. In sommige Arabische kranten werd indertijd zelfs gesuggereerd dat Turkije streefde naar een unie van Midden-Oosten­landen” als alternatief voor de Europese Unie.

De Turkse buitenlandse politiek kon dus buitengewoon succesvol worden genoemd. Totdat half maart het tij plotseling begon te keren, toen in Syrië de onrust begon. Het bleek al vrij snel dat de soennitische ideologie van de Turkse regering het won van de zorgvuldig opgebouwde strategische relatie met Damascus. Al in het allereerste stadium van de Syrische crisis lekte uit dat de regering in Istanbul geheime besprekingen voerde met de Syrische moslimbroeders. In de daaropvolgende maanden verscherpte de Turkse regering haar toon tegenover Syrië, totdat zelfs werd gedreigd met militaire acties. Wat Turkije in directe confrontatie bracht met Iran, dat duidelijk maakte dat „Iran, indien gesteld voor de keuze tussen Turkije en Syrië, onvoorwaardelijk voor Syrië zal kiezen.”

Bovendien wordt het Syrische regime ook gesteund door de sjiitische regering in Bagdad en de door Hezbollah gedomineerde regering in Libanon. Turkije zag zich opeens geconfronteerd met een vijandig blok aan zijn zuidgrenzen. Dat de Turkse regering de afgelopen weken haar toon jegens Syrië opvallend heeft gematigd, heeft alles van doen met het oplaaien van het Koerdische conflict in Turkije zelf. Sinds enkele weken bombarderen Turkse gevechtsvliegtuigen bijna dagelijks stellingen van de Koerdische PKK in Noord-Irak, en alles wijst erop dat er een grote militaire actie op komst is in het oosten van Turkije.

Niet weinigen in Istanbul vermoeden een Syrische en wellicht ook Iraanse hand in het hernieuwde geweld van de Koerdische PKK. De Turkse politiek voor het Midden-Oosten dreigt steeds meer uit te lopen op een totale mislukking. Na zes maanden van onrust zit het Syrische regime nog steeds stevig in het zadel en de kans dat het bewind-Al-Assad valt, wordt met de dag kleiner. Syrië vormt, zoals gezegd, de Turkse toegangspoort tot het Midden-Oosten en te verwachten is dat Damascus deze poort met één klap zal dichtgooien. Bovendien dreigt in Turkije zelf het geweld van én tegen de Koerden, de grootste minderheid in het land, volledig te escaleren.

Het is tegen deze achtergrond dat de verrassende uitspraken van Erdogan moeten worden geplaatst om geconfisqueerde joodse en christelijke eigendommen te retourneren. Een opmerking die in geen enkele Arabische krant werd vermeld, maar daarentegen breed werd uitgemeten in de westerse en vooral Amerikaanse media – wat waarschijnlijk precies de bedoeling was van Erdogan. Het zou wel eens een eerste indicatie kunnen zijn van veranderingen in de buitenlandse politiek van Turkije.

Geconfronteerd met serieuze binnenlandse problemen en een uitslaande brand in zijn Arabische achtertuin lijkt de tijd aangebroken om de verwaarloosde relaties met de westerse NAVO-landen en vooral de Verenigde Staten nieuw leven in te blazen. De symboliek van de verzoenende woorden van Erdogan aan het adres van vertegenwoordigers van de joodse en de christelijke minderheden in Turkije is het Westen niet ontgaan.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer